Mijn RD-column van 3 februari 2018
Het valt me
de laatste jaren op dat mensen steeds vaker worden gereduceerd tot hun
voornaam. Als docent zie ik dat leerlingen het over ‘Rosanne’ hebben en niet
over Hertzberger, en over ‘Arthur’ als ze Japin bedoelen. Ook als het over
auteurs gaat die al even uit de tijd zijn duikt de solovoornaam op: Haasse
wordt Hella genoemd en Bordewijk heet Ferdinand. Dat is geen daad van rebellie.
De zeventienjarige die het over Hella en Arthur heeft, is in zijn wereld niet
anders gewend.
Mensen duiden
ook zichzelf steeds vaker aan met alleen de voornaam. We kennen het allemaal
van voorstelrondjes: ‘Hallo, ik ben Mark!’ en ‘Hi, ik ben Suzan!’ Ook hiervoor
geldt: iedereen doet het, en het lijkt al snel pedant als je er niet aan
meedoet. De vraag is wat er precies gebeurt op het moment dat we onze namen
halveren door onze achternaam te amputeren.
Een prachtig
essay over naamgeving, geschreven door Amy en Leon Kass, in 1995 gepubliceerd
in het magazine “First Things”, bracht me op ideeën over een antwoord op deze
vraag. Het echtpaar Kass schrijft over het fraaie midden dat we in ons systeem
van naamgeving gevonden hebben tussen de uitersten van collectivisme enerzijds
en individualisme anderzijds. Aan de ene kant is daar onze voornaam, die we van
onze ouders gekregen hebben en die onze individualiteit onderstreept. Aan de
andere kant toont onze achternaam dat we individuen zijn in de context van een
familie, niet alleen ‘families of origin’, maar ook ‘families of perpetuation’:
met de blik naar het verleden, maar ook naar de toekomst.
Wie zichzelf
of een ander reduceert tot een voornaam, heeft kennelijk de behoefte om mensen
eerst en vooral, en misschien wel uitsluitend, als individuen te zien, los van
de context van hun familie. De andere suggestie die ervan uitgaat is dat het
onderscheid tussen het privé- en het publieke domein er niet toe doet. Populair
gezegd: ik ben altijd en overal mezelf.
In dit
verband noteren Amy en Leon Kass de pijnlijke signalering dat in het verleden
juist slaven van hun achternaam en daarmee van een echt privéleven werden
beroofd. Het verlies van hun achternaam was een aanwijzing voor het verlies van
hun waardigheid. Wie in de publieke sfeer geen achternaam heeft, is ook daar
een privépersoon - en dat komt erop neer dat zo iemand het zonder privéleven
moet doen. Het gebruik van onze voor- én achternaam onderstreept de delicate
grens tussen privé en publiek.
Dat maakt het
zo bevreemdend om over Hella, Arthur en Ferdinand te lezen. Hetzelfde geldt
voor de voorstelrondjes met de voornaam alleen. We hebben immers niet met
Haasse, Japin en Bordewijk geknikkerd. En of we met elkaar gaan
knikkeren, dat weten we toch zeker niet al bij de eerste kennismaking.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten