vrijdag 28 oktober 2011

Hector aan de zegewagen

Column, eerder gepubliceerd in de bijlage ‘Gulliver’ van het Nederlands Dagblad op 28 oktober 2011.


Met een dunne scherpe stem leest Vasalis haar dankwoord voor. Ze neemt de P.C. Hooftprijs 1982 in ontvangst. Is haar werk, zoals nogal eens wordt beweerd, typisch vrouwelijk? Jazeker, reageert ze ironisch: het is typisch vrouwelijke poëzie, ‘die zich bezig houdt met de kleine dingen van het leven, namelijk de natuur, kinderen, ziekte, ouderdom, dood en God en meer van deze futiliteiten.’
Het IKON-programma Profiel bood vorige week, in het kader van een ‘biografie’, beelden en geluidsopnamen van de publiciteitsschuwe dichteres. Het was voor een tv-programma niet slecht. Wie meer over Vasalis als mens te weten wil komen, zou ik – naast of voor de biografie van Maaike Meijer – aanraden haar briefwisseling met uitgever Geert van Oorschot uit 2009 door te nemen.


Ik pakte haar werk weer eens uit de kast: drie bundels plus één postume bundel, nog geen tweehonderd bladzijden Verzamelde gedichten. Bladeren in Vasalis doe je zelden vergeefs, is mijn ervaring. Er zijn regels waar ik niet zo van houd (‘twee koopren kelen weenden’, ‘wijl men om het bestaan niet wenen moet’) maar meestal vind je wel iets nieuws, iets wat onovertrefbaar scherp is gezien en geformuleerd.
Het komt vast doordat het uitzicht vanuit ons huis eerder dit jaar onherstelbaar werd verbeterd, dat ik ditmaal bij ‘Aan een boom in het Vondelpark’ bleef steken. De dichter zag een jaar of zestig geleden wat ik aan de overkant van onze singel zag; zij vond woorden en beelden voor het gevoel van ongerijmdheid dat me bevangt als ik terugdenk aan de machteloze trots van de omzakkende esdoorns.


Er is een boom geveld met lange groene lokken. 
Hij zuchtte ruisend als een kind
terwijl hij viel, nog vol van zomerwind. 
Ik heb de kar gezien, die hem heeft weggetrokken.


Daar is geen woord Frans bij. De lokken en het zuchten vermenselijken de boom. Het groen van de lokken en de zomerwind tonen zijn vitaliteit. Klinkt het woord ‘kar’ hier verachtelijk?


De tweede strofe gaat over de vernedering die de boom wordt aangedaan:


O, als een jonge man, als Hector aan de zegewagen, 
met slepend haar en met de geur van jeugd 
stromende uit zijn schone wonden, 
het jonge hoofd nog ongeschonden, 
de trotse romp nog onverslagen.


De boom achter de kar, dat is Hectors lijk achter Achilles’ wagen: een trotse strijder smadelijk door het stof gesleept. Een prooi, zoals moeder Hekabe het bij Homerus zegt, van de dood en het noodlot. Ilias, boek 22: Zeus neemt de gouden weegschaal, legt in de schalen het lot van de smartelijke dood van Hector en Achilles – ‘De noodlotsdag van Hector daalde omlaag en zonk naar de Hades.’


Vasalis wist het: over de natuur dichten is, als je het goed doet, niet futiel. Het gaat in dit gedicht ook over de dood en het noodlot, over trots en machteloosheid, over schande en compassie.
Door de verbeelding – in dit geval letterlijk de beeldspraak – kijgt onze ervaring diepte, doen bomen ons denken aan mannen in hun kracht en mannen in hun kracht gaan ergens in ons onbewuste verwijzen naar trotse bomen. Trots maar machteloos. Achilles’ lans is nu een snerpende kettingzaag.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten