Column, eerder gepubliceerd
in de bijlage ‘Gulliver’ van het Nederlands Dagblad op 14 oktober 2011.
Her en der vind je in de huidige wereld relicten uit de tijd
dat alles nog klopte. Before Christ
en Anno Domini horen daarbij (de BBC
ten spijt), en ook de zinspreuk van de universiteit die schrijver dezes ooit
onder haar studenten telde. Sol Iustitiae
Illustra Nos: Zon der gerechtigheid, verlicht ons. Bij de huisstijl van de
Universiteit Utrecht hoort immer nog een stralende zon, waaromheen deze woorden
prijken.
De huidige wereld mag er dan beroerd aan toe zijn, het punt
waar ze nog deugde is nog niet geheel uit het zicht verloren. Dat is ongeveer het
gevoel dat zulke symbolen oproepen.
Pas viel me op dat door ons gekoesterde symbolen door onze
erflaters soms stevig werden misprezen. Zo was Gisbertus Voetius – toch een van
onze gereformeerde voorvaderen – over het Utrechtse beeldmerk zeer ontevreden.
De spreuk vond hij wel goed, maar de afbeelding kon er niet mee door: ze
symboliseerde Christus en dat mocht niet.
In zijn inaugurele rede (1634) sprak Voetius over het verbod
op afbeeldingen van het goddelijke, en hij instrueerde zijn luisteraars terdege:
ze moesten dat gebod ook betrekken op symbolen als een lam, een kruis, een zon,
een duif of een driehoek met stralen. Dit alles ‘vanwege de schijn en het
gevaar van afbeeldingverering en -verafgoding.’ Angst voor papisme dus. Maar er
zit ook een idee onder over hoe mensen in elkaar zitten. Uit het zaad van onze
zintuigen komt, volgens Voetius, per definitie niets wat goede vruchten draagt.
Ons verstand kunnen we tenminste nog enigszins vertrouwen (zij het met veel mitsen
en maren). Derhalve: wel woorden, geen beelden.
De praktijk was gelukkig sterker dan de leer en de Utrechtse
zon straalt nog steeds triomfantelijk – in elk geval op papier.
Met dat andere Utrechtse symbool ging het al niet anders: de
Dom. Een teken van de verwevenheid van christendom en cultuur: het was dan toch
maar een kerk die het eigenste teken van de stad moest worden, geen bank, geen
stadion, geen woontoren. Nog altijd voelt dat aan als uitermate juist.
Helaas: Geert Grote – wel geen gereformeerde voorvader, maar
toch een voorvader – was helemaal niet te spreken over die Domtoren. Ergens in
de jaren ’70 van de veertiende eeuw schreef hij een traktaat Contra turrim Traiectensem, waarin hij
(geleerd, maar ook een beetje chaotisch) fulmineerde tegen het bouwen van zo’n
hoge toren. Het was allemaal trots en pronkzucht, een toren was er om klokken
in te hangen en die konden best in een lagere en kleinere toren hangen. Geef
dat geld aan de armen, of knap er vervallen kerken elders in den lande mee op,
aldus Geert.
Overigens verwachtte hij dat de toren geen lang leven
beschoren zou zijn. ‘Men staat verbaasd, dat de bestuurders van de kerkfabriek
er geen acht op geslagen hebben dat de zee zo dichtbij is en dat de grond of de
basis waarop de toren staat, en die als zijn fundament moet dienen, niets
anders is dan water en zand. Dat zulk een groot gevaarte op zulk een basis lang
zal bestaan, verwacht ik dan ook niet.’
Gelijk kreeg hij niet: ondanks water en zand staat de
Domtoren fier rechtop. Zijn zin kreeg hij ook niet, net zomin als Voetius tweeënhalve
eeuw later.
Hun nazaten zijn er niet rouwig om. Christelijke
beeldenstormers aller tijden: doe rustig aan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten