Niet eerder of elders gepubliceerd.
Een
woord kan uiteenlopende betekenissen hebben en het is plezierig als iemand die
een meerzinnig woord gebruikt erbij vermeldt welke betekenis hij in gedachten
heeft. Dat gebeurt lang niet altijd. Het kan zijn dat de gebruiker het nalaat
omdat hij denkt dat iedereen wel weet op welke betekenis hij doelt; hij kan bang
zijn om te worden vastgepind op een specifieke betekenis; of hij kan er zich
simpelweg niet van bewust zijn dat hij een homoniem gebruikt.
A.J.
Plaisier, synodescriba van de PKN, sprak onlangs op een studiedag van de
Gereformeerde Bond over homoseksualiteit en deed daar volgens het RD-verslag (21
februari 2014) de uitspraak dat homoseksualiteit bij de menselijke natuur
hoort. Het probleem van deze uitspraak schuilt in het woordje natuur. C.S. Lewis had er in zijn boek Studies in Words (1960) vijftig
bladzijden voor nodig om de complexe betekenisgeschiedenis van natuur te schetsen. Het kan bijvoorbeeld
verwijzen naar zulke uiteenlopende zaken als de aard van een individu of soort,
naar al het bestaande, of naar het onbedorven landschap buiten de stad.
De
vraag is derhalve welke betekenis het woord heeft in de uitspraak van Plaisier.
In de woorden die het RD weergaf zie ik drie mogelijkheden.
1)
Homoseksualiteit hoort bij de menselijke natuur zoals die door God bedoeld is
en geschapen. In dat geval zou het iets goeds zijn. Natuur staat hier voor de
onbedorven aard van de mens. Ik meen dat dit in de klassieke theologie een
courante opvatting van het woord natuur
is (geen courante opvatting over homoseksualiteit).
2) Homoseksualiteit
hoort bij de menselijke natuur zoals die is geworden door de zondeval. In dit geval zou het meer of minder slecht
kunnen zijn. Dit gebruik van het woord natuur
is ook te vinden in de Navolging van
Christus (3.55), waar de auteur vermeldt dat het woord natuur gebruikt wordt voor ‘de gebreken en zwakheden der verdorven
natuur’, hoewel hij uiteraard erkent dat de menselijke natuur goed geschapen
was.
3)
Homoseksualiteit hoort bij de menselijke natuur in die zin dat zonder
interventie van buitenaf bij bepaalde personen vanzelf homoseksueel gedrag zal
plaatsvinden. Het gaat hier niet zozeer over goed en kwaad, maar over iets wat
als feitelijk gebeuren wordt gepresenteerd. Tegengesteld aan natuur in deze betekenis is conventie of
opvoeding of dwang: natuur is datgene
wat gebeurt als niemand ingrijpt.
In
het RD-verslag lijkt Plaisier over te springen van de eerste naar de tweede
naar de derde betekenis. Het is mij daardoor niet duidelijk wat hij heeft
willen beweren. Wist hij niet dat 'natuur' een complex woord is? Of heeft hij zich - misschien uit schroom - zo voorzichtig willen uitlaten dat hij uiteindelijk niets durfde te zeggen?
Ter toelichting laat ik hier de betreffende citaten uit het RD-verslag volgen.
Homoseksualiteit is niet alleen een
pastoraal maar ook een ethisch thema, aldus de scriba. „Is homoseksualiteit
onderdeel van de schepping [natuur in betekenis 1], of een afwijking,
een gevolg van de zondeval? Het is duidelijk dat de meningen daarover in onze
kerken sterk uiteenlopen. Maar ethiek mag nooit worden gereduceerd tot „het
mag” of „het mag niet.””
Dan legt dr. Plaisier zijn „persoonlijke kaarten” op tafel.
Homoseksualiteit hoort volgens hem tot de menselijke natuur, die niet volmaakt
is, „maar waar we het wel mee moeten doen [natuur in betekenis
2]. De beleving van homoseksualiteit gaat tot op het bot. Homo’s doen
niet iets wat tegen hun natuur ingaat; ze volgen die [natuur in betekenis 3]. Wie
homoseksualiteit als een gave ziet, kan die vormgeven in een duurzame
gemeenschapsrelatie.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten