Klassiek
is wat levenskrachtig is, zegt een spreuk. Misschien kunnen we ook omgekeerd
redeneren: een boek dat na pakweg vijftig jaar nog blijkt te leven, mag
klassiek genoemd worden. Het overstijgt wat strikt tijdgebonden is. Het vertelt
ons kennelijk iets wezenlijks over onszelf.
Omdat
Marten Toonder honderd jaar geleden werd geboren, vertoonde de Boeddhistische
Omroep op de Nederlandse televisie onlangs een documentaire over de schrijver. Verschillende
keren kwam ter sprake dat Toonders werk nog springlevend is. Striptekenaar Dick
Matena contrasteerde hem met Hermans en Reve, die volgens Matena meteen na hun
overlijden dood waren. Al valt dat te betwijfelen, dat Toonder leeft is buiten
kijf.
Merkwaardig
is dat, want hij schreef verhalen die in vergelijking met andere literatuur uit
de twintigste eeuw nogal uit de toon vallen. In de literatuur zie je bijvoorbeeld
een sterke voorkeur voor individualiteit: personages die tot in de kleinste
bijzonderheden als individu getekend zijn, die alleen voor zichzelf staan en
beslist niet voor iets anders (een collectief of een idee). Dan de personen uit
de Bommelverhalen: in Dorknoper zien we alle ambtenaren terug, in de markies De
Canteclaer alle aristocraten en in in Zbygniew Prlwytzkofsky alle
wetenschappers.
Veel
bewonderde literatuur van de twintigste eeuw laat zien dat goed en kwaad onontwarbaar
verstrengeld zijn, maar bij Bommel staan goed en kwaad helder en lijnrecht
tegenover elkaar. Natuurlijk, de hoofdpersoon laat zich het hoofd wel eens op
hol brengen door bovenbazen, een pikkinring of een weetmuts, maar uiteindelijk
komt hij toch altijd weer terug bij de rede (Tom Poes) of de traditie (zoals mijn
goede vader zei). En het eind is dan ook altijd happy.
In de
documentaire vertelt Toonderbiograaf Wim Hazeu dat mensen hem gezegd hebben dat
de strips van Toonder dagelijkse lichtpuntjes in de oorlog waren – niet in de
laatste plaats omdat vast stond dat ze goed afliepen. Zet dat eens naast de
naargeestigheid waarin de gemiddelde twintigste-eeuwse roman eindigt.
Mogen we
dus concluderen dat literatuur die klassiek (en levenskrachtig) is, eenvoudige
karakters bevat, een helder onderscheid tussen goed en kwaad en een standaard
goede afloop? In elk geval heeft Toonders werk deze trekken gemeen met een beproefd
literair genre: het sprookje. En niet alleen deze trekken; denk ook aan de
bovennatuurlijke voorwerpen die in de Bommelverhalen een rol spelen.
Dick
Matena slaat in de documentaire dan ook de spijker op de kop als hij Toonder
een sprookjesverteller noemt, iemand die archetypen creëert. Matena is merkbaar
geïrriteerd als het over Toonder als visionair of profeet, als psycholoog of
filosoof gaat. Dat was hij namelijk niet. Toonder was kunstenaar en schrijver.
En dus, zegt Matena, schrééf en tékende hij psychologie en filosofie. Wat hij
te zeggen heeft is in zijn werk te
vinden, niet erbuiten.
Toonder had
iets tijdloos te vertellen wat mensen destijds raakte, wat ze nu raakt en wat
ze in de toekomst waarschijnlijk ook zal raken. Zijn werk mag klassiek genoemd
worden.
Zo meneer van de Wege, hoe bent u toch op het idee gekomen om een stuk over Marten Toonder te schrijven? Als u dit nu eerder had gepubliceerd dan had ik een extra punt gekregen voor het gebruiken van bronnen -geschreven door de leraar in kwestie.
BeantwoordenVerwijderenHeeft een sprookje 'een standaard goede afloop'? Bij gelegenheid zal ik de 'Kinder- und Hausmärchen' van de gebroeders Grimm er nog eens op nakijken. Als ik me goed herinner hebben meerdere van deze volkssprookjes toch een minder gelukkige afloop.
BeantwoordenVerwijderenRené van der Werf
Zie http://www.dbnl.org/tekst/bork001lett01_01/bork001lett01_01_0020.php#s174.
VerwijderenIk vermoed dat de sprookjes van Grimm (die hier in huis veel worden voorgelezen) in veel gevallen geen sprookjes in de strikte zin van het woord zijn.
GvdW