Op een
zomerse dag fiets ik door het park en zie ik een nijlganzenfamilie
rondscharrelen: moeder en een serie jonkies.
Nu kan ik de
meest onooglijke vogelsoorten met een groot genoegen het leven zien vieren,
maar als er nijlganzen in mijn blikveld komen schijnt er een soort moordlust in mijn oog te gaan blikkeren.
Het is niet
dat ze zo lelijk zijn, met dat raar gekleurde oog en die witte rechthoek op de
vleugels, of dat ze een vervelend klinkend schor gesnauw voortbrengen. Het
probleem is simpelweg dat ze massaal en onophoudelijk onze goed-Hollandse
vogelsoorten koeioneren, bedreigen en mishandelen. Een nijlgans die een
territorium vestigt, mept alles uit zijn gebied wat vleugels en een snavel
heeft – soms tot knobbelzwanen toe. Over grutto’s, kieviten en tureluurs
hoeven we het dan al helemaal niet te hebben: die maken geen schijn van kans
tegen deze invasieve exoot, deze verwilderde parkvogel met zijn dubbele
paspoort.
Nijlganzen
pikken ook hardhandig de nesten van andere vogels in: van eenden, maar ook van
kraaien en roofvogels. Ze schijnen zelfs jongen van andere eenden te
verdrinken. Het is agressie voor en na.
Nijlganzen zijn testosteronbommen
met korte lontjes. Het zijn de Vomarboys van de vogelwereld. En ze komen
er nog goed mee weg ook, want elk jaar zie ik er meer.
Maar nu, in
het park, krijg ik dus mijn kans. Moeder en jonkies lopen over het gras
richting het water.
Als ik afstap, hebben ze al het ruime sop gekozen. Een van de kleintjes is echter tussen wal en schip geraakt: het water heeft zo hoog gestaan dat er tussen de beschoeiing en het gras nog een stukje water is, en daar zit-ie – hopeloos gevangen, want met geen mogelijkheid komt hij over de beschoeiing heen en ik sta al zo dicht bij hem dat ook het gras geen uitweg biedt.
Moeder
nijlgans brengt de akeligst denkbare geluiden voort, en mijn brein de akeligste
denkbare gedachten. Hier doet zich eindelijk een kans voor om eigenhandig wat
te doen aan de tomeloze expansie van dit wild gediert. Nu kan er een daad gesteld
worden en een jarenlang opgekropte ergernis productief gemaakt.
Gedachten
die duren tot ik naar het kuiken zelf kijk. Het heeft, zie ik, wel wat van een
jonge bergeend met die mooie zwart-wittekening – en vooral: het is een beestje
dat op dit moment alles doet om te overleven. Niets, werkelijk niets van de weerzinwekkendheid van
zijn volwassen soortgenoten is eraan te bespeuren.
Even later
zwemt het in ijltempo naar zijn moeder toe.
Mijn RD-column van 23
september 2016
Geen opmerkingen:
Een reactie posten