Zoals vaker is het C.S. Lewis die de vinger legt bij een te
weinig gesignaleerde kwestie. Grasduinend in zijn boek De vier liefdes (1960) kom ik in het hoofdstuk over caritas terecht en wat ik daar lees doet
me even opveren. ‘Het is’, schrijft Lewis, ‘niet ongevaarlijk om iemand de
plicht op te leggen boven zijn aardse liefde uit te stijgen als zijn eerste
moeite nog ligt in het toekomen aan die aardse liefde.’ Als we onze
medeschepselen minder liefhebben, denken we maar al te gemakkelijk dat dat komt
doordat we God meer liefhebben – maar wellicht is er een heel andere en minder
positieve reden voor. We kunnen, aldus Lewis, ten onrechte het verval van de
natuur aanzien voor een groei in de genade.
Aardse liefdes, dat zijn de liefdes waarover Jezus spreekt
in Lukas 14 vers 26: de liefde tot je vader en moeder, vrouw en kinderen,
broers en zussen. Het gaat om de mensen in onze directe omgeving, en we weten
dat Jezus ons oproept om ze te ‘haten’. Maar in deze oproep is, zoals bijna
overal in de Bijbel, iets verondersteld, en wel dat we normale mensen zijn. En
normale mensen hebben hun verwanten lief. Iemand die een hekel heeft aan zijn
broers of zussen, begaat geen christelijke daad door ze te ‘haten’. Maar wie ze
liefheeft en toch op zeker moment prioriteit geeft aan wat boven hen uitgaat,
wel.
Zouden we in het rijtje natuurlijke liefdes ook
vaderlandsliefde mogen opnemen? Ik bedoel daarmee niet alleen de liefde tot de natie,
maar ook tot al het lokale en het eigene waarin een persoon geworteld is: zijn Heimat. Is iemand die daarover
onverschillig doet, niet ook onderhevig aan een ‘verval van de natuur’? Wanneer
deze onverschilligheid een christelijk sausje krijgt, kunnen we zelfs gaan denken
aan een ‘groei in de genade’. Maar ten onrechte: ook hiervoor geldt dat we
worden opgeroepen om te ‘haten’ wat we liefhebben, niet om te haten waar we
toch al niets om geven.
Wie de gedachtegang van Lewis volgt, kan zelfs stellen dat
iemand die zonder natuurlijke liefdes leeft, eerst maar eens normaal moet
worden, dat wil zeggen: iemand moet worden die liefheeft wat hij
natuurlijkerwijze behoort lief te hebben: zijn naasten en zijn vaderland. Pas
als dat in orde is, kan hij zijn liefde ten offer brengen aan iets wat daar
bovenuit gaat: hij is dan mens geworden alvorens christen te kunnen worden.
Mijn RD-column van 18 juni 2016
Geen opmerkingen:
Een reactie posten