Mijn RD-column van 4 juli 2015
Wat gebeurt er wanneer u de woorden ‘sucking surf’
uitspreekt? Het is Engels voor ‘zuigende branding’ en het komt uit een gedicht
van W.H. Auden, maar dat is op dit moment niet belangrijk. Het gaat om de
handeling van het uitspreken. Let op uw tong, uw tanden, uw gehemelte, uw
lippen.
De literatuurwetenschapper M.H. Abrams noemt de fysieke
handelingen die nodig zijn voor het uitspreken van een gedicht ‘de vierde
dimensie’ ervan. Een gedicht is niet alleen iets wat je ziet, wat klank heeft
en betekenis, het is – wanneer voorgedragen – ook iets fysieks, iets wat we
‘maken’ met onze spraakorganen en volgens Abrams exploiteren dichters deze
dimensie van de uitspraak, al dan niet opzettelijk.
Abrams, bij literatuurstudenten bekend vanwege zijn
klassieke meesterwerk The Mirror and the
Lamp uit 1953, hield in 2010 een lezing voor Cornell University (VS) waarin
hij zijn inzichten presenteerde. De lezing is te bekijken op Youtube, en het is
fraai om te zien hoe de bijna honderdjarige een aantal geliefde gedichten voor
het voetlicht brengt. Afgelopen april overleed Abrams – hij is 102 geworden –
en ik besloot zijn essay over de vierde dimensie van het gedicht te gaan lezen.
Uit dit essay komt het voorbeeld van Auden over de ‘sucking surf’. Als we deze
woorden uitspreken merken we: er zit een beweging in, van voor in de mond (de s-)
naar achter (de -ck-), om weer naar voren te bewegen (sur-) en dan helemaal
voorin te eindigen (de -f). Opvallend genoeg breekt Auden dan ook nog eens de
dichtregel af na suck- en staat –ing daardoor in de volgende regel. De beweging
naar achteren vindt dus plaats in de eerste regel, de beweging terug naar voren
in de tweede. Het verband met de betekenis van de woorden ligt voor de hand. Abrams: ‘In deze regels toont de omkering van
de beweging bij de uitspraak de omkering in de beweging van de branding waarnaar
de woorden verwijzen, wanneer de golfjes de oever bereiken, stoppen en dan, met
tegenzin, terugkeren naar de open zee.’
Ongetwijfeld rijst de vraag ‘of de dichter dat ook allemaal zo
bedoeld heeft’. Die vraag doet er echter maar tot op zekere hoogte toe.
Martinus Nijhoff heeft er eens het antwoord op gegeven: nee, deze ‘vondsten’
zijn de reden waarom de dichter de regel niet heeft doorgestreept. Met andere
woorden: bewust of onbewust registreert de dichter dat dergelijke kleine
verschijnselen een zin, een regel of een woord goed maken – en dus laat hij ze
staan.
Het lijkt mij een interessant aspect van poëzie waarop
Abrams de aandacht heeft gevestigd. Hij was een meester van de grote lijnen,
maar zoals dit voorbeeld laat zien, ook een liefhebber van het minutieus
nagevorste detail.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten