Opiniestuk in het Reformatorisch Dagblad, februari 2015
Ook in christelijke kring wordt er met voornamen gerommeld,
meldde het RD (15 januari). Het bericht volgde op de bekendmaking van de
populairste namen van 2014 door de Sociale Verzekeringsbank (SVB), waaruit
bleek dat Daan en Sophie de toppers van 2014 waren. (link)
Goed vernoemen is een zeldzaam verschijnsel aan het worden,
ook onder christenen. In dit stuk benader ik de veranderde vernoemingspraktijk in
christelijke kring als een symptoom. De vraag is: waarvan?
Afgaande op wat ik om me heen zie zijn er op dit moment onder
christenen drie veelvoorkomende naamgevingsprincipes.
1) Eenvoudigweg een naam geven die je mooi vindt. In de
praktijk gaat het meestal om een naam die in de mode is (Daan en Sophie). Soms
is originaliteit het motief om een naam te verzinnen die niemand anders heeft;
treurige voorbeelden daarvan staan in de berichtgeving van de SVB. Vreemd
genoeg willen ouders vaak origineel zijn, maar blijken ze toch tamelijk massaal
dezelfde exotische namen te geven.
2) Een Bijbelse naam geven, waarbij er geen relatie is met
de namen die in de familie gebruikelijk zijn. Ouders geven de naam vanwege de
betekenis, of omdat ze de Bijbelse figuur die hem droeg, een goed voorbeeld
vinden. Een en ander is vaak ook in de geboorteberichten te lezen. De wens om
origineel of bijdetijds te zijn, kan hier overigens ook een rol spelen.
3) In de doopnaam vernoemen, maar een roepnaam kiezen die
daar los van staat. Op het geboortekaartje prijken de namen van opa of oma als
een papieren eerbetoon. Cornelis Willem, we noemen hem Daan. Of, als er wat met
letters gehusseld is, we noemen hem Sem. Het gewone verband tussen doop- en
roepnaam – de roepnaam is een korte of handige versie van de doopnaam – is afwezig.
In de praktijk komen er natuurlijk allerlei mengvormen voor
van deze varianten, maar dit lijken me de drie belangrijkste categorieën. Er
wordt niet vernoemd, er wordt vernoemd naar iemand buiten de familie, of er
wordt halfslachtig vernoemd.
Wat zegt de veranderde naamgevingspraktijk over christenen
anno 2015? In de kern is er dit aan de hand: dat hun oriëntatiepunt ergens
anders is komen te liggen. Ze richten zich minder op hun voorgeslacht dan
eerdere generaties deden. In de plaats daarvan is een nadrukkelijker oriëntatie
op de eigen tijd gekomen, of op Bijbelse tijden – dan wel een combinatie van
die twee.
Halfslachtige vernoemers verwijzen alleen op papier naar opa
of oma – maar de grootouder wordt in elk geval nog genoemd. Niet-vernoemers
kiezen hun oriëntatiepunt veelal horizontaal, in de eigen tijd. Modes en trends
spelen een rol. Buiten christelijke kring kunnen sporthelden of muzikanten de
identificatiefiguren zijn (zoals in de middeleeuwen trouwens heiligen dat
waren). Onder christenen zijn er net zo goed namen ‘die je wel geeft’ en ‘die
je niet (meer) geeft’.
Interessant zijn de vernoemers naar Bijbelse figuren. Daarmee
bedoel ik niet Bijbelse figuren die al eeuwenlang vernoemd worden (denk aan namen
als Pieter, Johannes, Abraham, Izak), maar originelere vondsten. Deze vernoemers
laten, denk ik, een verandering zien onder de oppervlakte van de gereformeerde
gezindte die zelden expliciet benoemd wordt, maar die juist op dit punt aan de
oppervlakte komt. Ik bedoel de omslag van een traditionele, door onze directe
voorouders bepaalde levenspraktijk en spiritualiteit, naar een levenshouding die
zich aan andere bronnen wil laven.
Ik vermoed dat dit verschijnsel geïnterpreteerd mag worden als
een tot in de naamgeving doorgevoerde hervorming, met het ‘sola scriptura’ als
hoogste principe. Het lijkt een poging om over de geschiedenis heen te springen
vanuit de wens om in de Bijbel alleen een referentiepunt te vinden. Griekse of
Hebreeuwse namen komen in plaats van Nederlandse. Met enig recht mag deze vernoemingspraktijk
reformatorisch genoemd worden, zij het de minst katholieke en historisch
genormeerde vorm van protestantisme.
Een aanwijzingen voor bovenstaande interpretatie vind ik in
de observatie dat kinderen traditionelere namen hebben in gemeenschappen die
hecht en geïsoleerd zijn. Als mensen hun voorouders in hun léven hoog houden, doen
ze het blijkbaar ook in de namen van hun kinderen. Urk mag hier met ere genoemd
worden, en ook Zeeland, waar volgens de SVB namen als Pieter, Jan en Cornelis
op nummer één staan.
Ik vraag me weleens af of de massale belangstelling voor
genealogie en stamboomonderzoek niet ooit een wending terug naar de oude
vernoemingspraktijk zal brengen. In mijn eigen voorgeslacht zie ik in één tak
de namen Jan en Passchier en Reinier vanaf in elk geval 1642 met de regelmaat der
generaties terugkeren. Wie zo’n lijn voor zich ziet, kan het toch niet over
zijn hart krijgen om er eigenhandig een punt achter te zetten?
Chesterton heeft geschreven over de ‘democratie van de
doden’. Wat mij betreft beschouwen we het als een eer om hen die ons voorgingen
te laten meebeslissen over ons leven. Je zou het zelfs als een vorm van arrogantie
kunnen zien om de overledenen hun invloed te ontzeggen – ook als het gaat over
de namen die onze kinderen krijgen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten