Mijn RD-column van 6 december 2014
Als lezer van het werk van Ida
Gerhardt wist ik dat ons landschap haar aan het hart ging. Talloos zijn haar
lofzangen op de Hollandse ruimte, tarijk ook de klachten over de aantasting van
het landschappelijk schoon. Vooral in de bundel Kwatrijnen in opdracht is dit hét thema.
Wat ik niet wist, is dat Gerhardt
zich ook buiten haar poëzie met de bescherming van het landschap heeft bezig
gehouden. In Tegen de keer, de recent
verschenen Gerhardt-biografie door Mieke Koenen, blijkt dat ze zich vooral in
haar tijd in Kampen (1939-1951) actief heeft ingezet. Uitbreidingsplannen van
de stad Kampen, mogelijke vestiging van industrie langs de IJssel, plannen voor
een spoorlijn van Kampen naar de Noordoostpolder: Ida Gerhardt klom in de pen
om via landelijke instanties haar zorgen kenbaar te maken. Er werd welwillend
op gereageerd, men bezocht Kampen, Gerhardt leidde haar gasten rond en de
zorgen drongen ook door op provinciaal en gemeentelijk niveau.
In 1949 schreef Gerhardt over het
riviertje het Ganzendiep, waar oude kalkovens stonden die bedreigd werden: ‘Als
men de zaal waar de Nachtwacht hangt inricht als fietsenstalling en het doek
voor 2/3 met stopverf besmeert, ziet een kenner nòg wat er onder zit. (…) De
kalkovens zijn zulk een Rembrandt. Ze worden schandelijk verwaarloosd, hoewel ze onder Monumentenzorg staan.’
De vergelijking tussen het
landschap en het schilderij van Rembrandt is niet toevallig. Ook op andere
momenten trok Gerhardt de parallel tussen landschap en kunst. In 1950 stelde ze
in een lezing dat vernietiging van het landschap leidt tot geestelijke erosie. In
de Nederlandse literatuur van haar dagen zag ze die al terug: de literatuur
leek in het uitspreken van de ‘opperste levensvaalheid’ afkomstig uit een niemandsland.
Na verloop van tijd heeft Ida
Gerhardt de strijd opgegeven. Het was een baan op zichzelf geworden. Ze viel
terug op een ander wapen in de strijd: haar poëzie.
Eén keer vlamde het oude vuur nog
op. Dat was in 1989, toen de dichteres 84 jaar oud was. Ze schreef toen een
brief aan koningin Beatrix, over natuurbescherming. De brief staat in Courage, een bundeling van Gerhardts
brieven. Het is een noodkreet, een document van de eerste orde. ‘U is degene, u
is de enige, die door een beroep op het gehele volk de rampzalige mondiale
hordenren tot stilstand kunt brengen,’ schrijft Gerhardt aan de vorstin. ‘Ergens zal het toch moeten beginnen, -
en waarom niet hier?’
Een adempauze voor het behoud van
wat er nog over was, ‘en wat Gods Schepping is’, daar heeft Ida Gerhardt haar
beste krachten aan gewijd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten