Onder mijn raam klinkt het helder zuiver schrapen /
Van een spa die doordringt in een grond vol grint: / Mijn vader, gravend. Het zijn regels
uit wat wel het meest geciteerde gedicht van de vorige week overleden Seamus
Heaney moet zijn. Heaney beschrijft hoe zijn vader aardappels rooide. De laars
‘plantte’ hij op de rand, hij drukte de steel tegen de binnenkant van de knie, hij
rukte opschot uit. Seamus Heaney, toen nog een jongen, raapte de aardappels,
met anderen, loving their cool hardness
in our hands.
Die vader van me wist met een spade om te gaan, verzucht Heaney. En hij
vervolgt met een portret van zijn grootvader, die er al even handig mee was.
Meer turf dan wie ook in het veenland stak hij. Eens bracht zijn kleinzoon hem
een fles melk, slordig afgesloten met een prop papier. Hij rechtte zijn rug / En dronk de melk, om dan meteen / Weer aan te
vallen. Plaggen steken, graven, dieper en dieper, op zoek naar goede turf.
Dit gedicht (‘Digging’, in de vertaling van Peter Nijmeijer) geeft een
beeld van de afkomst van de dichter. Hij heeft een gravende vader, hij had een
gravende grootvader. En hijzelf? De geuren en geluiden van het graven in de
grond, het gevoel van hoe het was, dringen zich aan hem op. Maar ik heb geen spa om mannen zoals zij te
volgen.
Heaney was een boerenzoon, die in de jaren veertig opgroeide op het Noord-Ierse
platteland. Zijn vader was al jong wees en werd opgevoed door drie vrijgezelle
ooms, die in de veehouderij zaten. Het waren geen praters. In interviews vertelde
Heaney dat woorden als min of meer overbodig werden beschouwd. Zijn vader was
een archaïsche figuur, die ook iets aristocratisch had: er waren gebruiken en
gewoontes en die kende je of je kende ze niet, maar woorden maakte je er niet
aan vuil. De mannen in de familie waren nonverbal.
Seamus Heaney ging naar school, kreeg een beurs en werd niet alleen student,
maar ook dichter. Het katholieke geloof van thuis verloor hij, maar de wereld
van het Ierse platteland bleef hij erkennen als de wereld waaruit hij gegroeid
was, waaruit ook zijn taal gegroeid was. Niet alleen in zijn eerste bundels evoceerde
hij het agrarische leven, ook in zijn latere werk bleef hij, inmiddels
overladen met roem (Nobelprijs voor literatuur 1995), terugkeren naar de wereld
van zijn jeugd.
Voor mensen die uit een milieu van hard werken en weinig woorden
afkomstig zijn voelt het schrijverschap altijd enigermate als verraad. Ze
moeten zich verantwoorden, niet in de laatste plaats aan zichzelf. Zo zou
‘Digging’ ook opgevat kunnen worden. De slotregels zijn: Tussen mijn vinger en mijn duim / Rust de logge pen. / Met hem zal ik
graven. Het is een opdracht die de jonge dichter zichzelf in 1966 gaf. De
dichter is een agrariër met andere middelen, een taalboer. Hij heeft geen spa,
maar wel een pen.
Toen Seamus een jongen was van dertien, veertien jaar oud werd in
Bellaghy, het dorpje waar hij opgroeide, zijn vierjarige broertje begraven –
omgekomen bij een verkeersongeval. Daar, op diezelfde begraafplaats, is afgelopen
maandag de dichter begraven.
Postscriptum
Heaney suggereert dat zijn vader aardappels rooide met een spa. Ik kan me dat moeilijk voorstellen. Voor zover ik uit overlevering en eigen ervaring weet, rooit men aardappels met een riek (of een spitvork). Heeft de lezer een verklaring? Google op Heaney + Digging voor het oorspronkelijke gedicht, op Heaney + Digging + Gravend voor de vertaling.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten