vrijdag 9 augustus 2013

Jezus' pedagogiek

Een van de genoegens van de vakantie is dat je tijd hebt om boeken te lezen die je niet per se hoeft, maar wel altijd al wilde lezen. In mijn boekenkast stond Een blik in het onderwijs van Jezus van de Utrechtse hoogleraar M. van Rhijn me al een tijdje uitnodigend aan te kijken. Dit boek – ik bezit een tweede druk uit 1927 – behelst een uitvoerige bespreking van de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus uit Lucas 16. Van Rhijn was een vertegenwoordiger van de ethische richting in de theologie. Je merkt dat hij een grote eerbied heeft voor de Heilige Schrift, maar zich tegelijkertijd bepaald niet afsluit voor wetenschappelijke gegevens. Met een bepaald soort orthodoxie  – zeg maar: karikaturaal gereformeerd –heeft hij merkbaar weinig op.

Niet voor niets komt het woord ‘onderwijs’ in de titel voor. Van Rhijn bespreekt, voor hij aan de gelijkenis zelf toekomt, uitvoerig de pedagogische aspecten van de prediking van Jezus. Zo komt hij te spreken over ironie in Jezus’ woorden – iets wat in de jaren twintig allicht schokkender werd gevonden dan nu. Jezus erkent volgens Van Rhijn ‘het zelfbepalingsrecht der persoonlijkheid’. Als een belangrijke ‘paedagogische trek’ in het onderwijs van Jezus ziet Van Rhijn dat de Heer vaak de aandacht richt op ‘een derde, een mensch, of een verhouding, of een zaak, die buiten hem staat’.

Een voorbeeld daarvan is het gedeelte waarin iemand vraagt wie zijn naaste is. Eerst was deze wetgeleerde door Jezus verwezen naar zijn specialisme: hoe leest gij? Maar als hij vervolgens vraagt wie zijn naaste dan wel is, doet Jezus wat volgens Van Rhijn het enig juiste is. ‘Deze man moest vanuit zijn overgeleverd geloof eens voor de vlakke werkelijkheid worden gezet en verder: deze man moest uit de duffe lucht der Synagoge en der Rabbijnsche problemen eens even in de frissche atmosfeer buiten worden geplaatst.’ Dan volgt het verhaal over de barmhartige Samaritaan. Geen discussie, geen moraalpreek, maar aanschouwelijk onderwijs.

Jezus bewerkt zijn publiek niet, maar biedt het de kans om het eigen geweten te laten spreken. Hij laat de mensen niet zozeer zichzelf in de spiegel zien, maar een ander, een derde, over wie ze zich een oordeel kunnen vormen – en dat oordeel mogen ze vervolgens zelf op zichzelf betrekken.


Het komt me voor dat deze benadering – denk ook aan het verhaal dat Nathan vertelt nadat David overspel met Batseba heeft gepleegd – iets te zeggen heeft over wat kunst is en hoe kunst kan werken. Een schrijver biedt zijn lezers de kans om zichzelf terug te zien in de personages die hij ten tonele voert, of beter gezegd, om zijn personages als voorbeeld of juist als tegenvoorbeeld te willen beschouwen. Een moraalpreek (Van Rhijn gebruikt dit woord) houdt minder afstand, voelt beklemmend en wekt daardoor allicht verzet. De distantie van het kunstwerk creëert gewetensruimte. Historisch gezien is het geen gekke gedachte om literatuur te beschouwen als leverancier van exempla, voorbeelden ter navolging. Theologisch beschouwd lijkt het niet minder verantwoord: een verhaal als uitnodiging tot reflectie.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten