zaterdag 22 juni 2013

Waarom doorgaan?

Enkele jaren geleden las ik met een groepje middelbare scholieren de Brief aan Menoikeus van Epicurus en dat bracht een van hen tot de verzuchting: ‘Als ik niet wist dat er een hiernamaals was, zou ik epicurist worden.’ Het was een, ongetwijfeld wat onhandig geformuleerde, manier om te zeggen dat Epicurus een overtuigende, rationele en bevrijdende leer lijkt te bieden – en bovendien een die verrassend modern aandoet.

Dat eigentijdse zit hem niet zozeer in de door de Nederlandse Geloofsbelijdenis gelaakte ‘verdoemelijke dwaling der Epicureeën’, namelijk dat ze beweren dat God zich nergens mee bemoeit en alles aan de macht van het toeval overlaat. Evenmin betreft het de misvatting dat Epicurus de vader van het hedendaagse hedonisme zou zijn. Van losbandigheid wil Epicurus namelijk niets weten; voor hem betekent genot de afwezigheid van pijn voor het lichaam en de afwezigheid van onrust voor de ziel. ‘Het gelukkige leven wordt niet tot stand gebracht door drinkgelagen en voortdurende feesten, noch door het genieten van jongens en vrouwen, of het eten van vissen en andere spijzen die de luxueuze tafel ons biedt, maar door nuchter denken, dat enerzijds de gronden onderzoekt van elk kiezen en vermijden, en dat anderzijds de ongefundeerde meningen uitbant op grond waarvan de grootste onrust zich van onze geest meester maakt.’

Die ongefundeerde meningen waardoor onze onrust ontstaat, komen fraai ter sprake in De rerum natura (Over de natuur van de dingen) van Lucretius, een dichter die een slordige driehonderd jaar na Epicurus leefde en diens ideeën superieur verwoordde. Zo geeft Lucretius een heel specifieke invulling aan het begrip ‘sisyfusarbeid’:

Sisyphus zien we ook in levenden lijve voor ons,
hij is uit op politieke macht en baantjes
maar moet voortdurend weer een nederlaag incasseren.

Het toerisme ontkomt evenmin aan zijn oordeel:

Wie zich thuis verveelt verlaat vaak zijn grote villa
en gaat op reis, om snel naar huis terug te keren
omdat hij merkt dat het niet veel beter is daarginder.

Maar uiteindelijk is het vooral de omgang met onze grote angst – de dood – die Epicurus tot een schijnbare tijdgenoot maakt. Hij vindt dat we ons door de gedachte aan de dood niet moeten laten kwellen: als we dood zijn, zijn wij er immers niet meer. We bestaan uit materie die na ons overlijden, in de woorden van Lucretius, nodig is ‘voor nieuwe generaties’.

Daarom kan Lucretius de Natuur tot de mens laten zeggen dat hij niet zo moet treuren over het doodgaan. Als hij gelukkig is geweest, waarom verlaat hij dan niet voldaan het feestmaal om van een vredige rust te gaan genieten? En als hij niet gelukkig is, waarom er dan niet uitgestapt? Als ‘het leven je zwaar valt, waarom dan nog langer doorgaan / met een bestaan dat zonder genot en ellendig eindigt? / Waarom maak je geen eind aan het leven en aan je zorgen?’

Het is wereldse wijsheid, ongetwijfeld, maar niettemin een soort wijsheid. Men kan zich voorstellen hoe de Nederlandse Geloofsbelijdenis haar gekarakteriseerd zou hebben: als een verdoemelijke dwaling, of erger.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten