Wie onachtzaam neergeworpen lijken
medelijdend afdekt met wat aarde,
die bewijst een dienst van trouw en liefde
aan de Christus, die almachtig is.
Zo staat het in een lang en mooi
gedicht van Prudentius, een christelijke dichter uit de vierde eeuw. Ook al
waren de tijden christelijk, het kwam blijkbaar voor dat een lijk ergens
terloops werd neergegooid. Het paste een christen om zich daarover te ontfermen.
Ik vond het,
met zelf net een begrafenis achter de rug, nogal opmerkelijk dat Prudentius de
zorg voor de gestorvenen zo hoog heeft. Zeker, de doden begraven is een van de
zeven werken der barmhartigheid, maar uit de Belijdenissen van Augustinus heb ik altijd opgemaakt dat toenmalige
christenen als ideaal een soort onverschilligheid voor het lot van het lichaam
koesterden. Men leze het na in boek IX: de verachting waarmee zelfs maar het
idee afgewezen wordt dat het mooi zou zijn om in je vaderland begraven te
worden.
De regels
van Prudentius werden me in de schoot geworpen doordat ik op het wonderschone
koorwerk ‘Take Him, Earth, for Cherishing’ van de Engelse componist Herbert
Howells (1892-1983) stuitte. De tekst ervan is genomen uit de hymne van Prudentius
waaruit ik hierboven ook al citeerde. Deze hymne ter gelegenheid van een
uitvaart is op zichzelf al aangrijpend, maar de toonzetting van Howells maakt
de woorden eens te meer onvergetelijk. Howells schreef het stuk voor de
herdenkingsdienst van John F. Kennedy, tegelijkertijd was de tekst voor hem ook
nauw verbonden aan de dood van zijn zoon Michael Howells, die op negenjarige
leeftijd overleed aan polio.
De muziek
begint bij Howells sober eenstemmig, maar al in de derde strofe klinken er
rijke, complexe akkoorden. Veel dringender kan een oproep niet zijn – in dit
geval een oproep aan de aarde om het lichaam te behoeden. In het Latijn staat
het werkwoord ‘tegere’, dat in de Nederlandse versie van Louis van de Laar
vertaald is als ‘toedekken’, maar in de Engelse vertaling van Helen Waddell die
door Howells is getoonzet als ‘beschermen’:
Guard
him well, the dead I give thee,
not unmindful of his creature
shall He ask it:
He who made it
symbol of His mystery.
Natuurlijk
gaat het ook bij Prudentius over de superioriteit van de ziel ten opzichte van
het lichaam. Maar hij weet maat te houden; hij beseft blijkbaar dat je uit het
feit dat A waardevoller is dan B niet de conclusie kunt trekken dat B
waardeloos is. En dus wordt de aarde in het gedicht opgeroepen om het lichaam
op te nemen en het te koesteren. Het lichaam was immers de woning van de ziel –
en ooit, in ‘betere tijden’ zal dat opnieuw zo zijn. De mens verdwijnt niet en
zijn lichaam ook niet, ook al is er op zeker moment niets over dan ashes that a man might measure / in the
hollow of his hand.
Voor Prudentius
is de aarde niet alleen maar de plek waar het lichaam vergaat om te wachten op de Jongste Dag. In de zorg die hij van haar
verwacht, heeft ze zowaar iets moederlijks. Dat is trouwens geen vreemde
gedachte: spreken we in het Nederlands niet over ‘de schoot der aarde’, waaraan
iemand wordt toevertrouwd?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten