vrijdag 7 december 2012

Moeder aarde


Wie onachtzaam neergeworpen lijken 
medelijdend afdekt met wat aarde, 
die bewijst een dienst van trouw en liefde
aan de Christus, die almachtig is

Zo staat het in een lang en mooi gedicht van Prudentius, een christelijke dichter uit de vierde eeuw. Ook al waren de tijden christelijk, het kwam blijkbaar voor dat een lijk ergens terloops werd neergegooid. Het paste een christen om zich daarover te ontfermen.

Ik vond het, met zelf net een begrafenis achter de rug, nogal opmerkelijk dat Prudentius de zorg voor de gestorvenen zo hoog heeft. Zeker, de doden begraven is een van de zeven werken der barmhartigheid, maar uit de Belijdenissen van Augustinus heb ik altijd opgemaakt dat toenmalige christenen als ideaal een soort onverschilligheid voor het lot van het lichaam koesterden. Men leze het na in boek IX: de verachting waarmee zelfs maar het idee afgewezen wordt dat het mooi zou zijn om in je vaderland begraven te worden.

De regels van Prudentius werden me in de schoot geworpen doordat ik op het wonderschone koorwerk ‘Take Him, Earth, for Cherishing’ van de Engelse componist Herbert Howells (1892-1983) stuitte. De tekst ervan is genomen uit de hymne van Prudentius waaruit ik hierboven ook al citeerde. Deze hymne ter gelegenheid van een uitvaart is op zichzelf al aangrijpend, maar de toonzetting van Howells maakt de woorden eens te meer onvergetelijk. Howells schreef het stuk voor de herdenkingsdienst van John F. Kennedy, tegelijkertijd was de tekst voor hem ook nauw verbonden aan de dood van zijn zoon Michael Howells, die op negenjarige leeftijd overleed aan polio.

De muziek begint bij Howells sober eenstemmig, maar al in de derde strofe klinken er rijke, complexe akkoorden. Veel dringender kan een oproep niet zijn – in dit geval een oproep aan de aarde om het lichaam te behoeden. In het Latijn staat het werkwoord ‘tegere’, dat in de Nederlandse versie van Louis van de Laar vertaald is als ‘toedekken’, maar in de Engelse vertaling van Helen Waddell die door Howells is getoonzet als ‘beschermen’: 

Guard him well, the dead I give thee,
not unmindful of his creature 
shall He ask it: He who made it
symbol of His mystery.

Natuurlijk gaat het ook bij Prudentius over de superioriteit van de ziel ten opzichte van het lichaam. Maar hij weet maat te houden; hij beseft blijkbaar dat je uit het feit dat A waardevoller is dan B niet de conclusie kunt trekken dat B waardeloos is. En dus wordt de aarde in het gedicht opgeroepen om het lichaam op te nemen en het te koesteren. Het lichaam was immers de woning van de ziel – en ooit, in ‘betere tijden’ zal dat opnieuw zo zijn. De mens verdwijnt niet en zijn lichaam ook niet, ook al is er op zeker moment niets over dan ashes that a man might measure / in the hollow of his hand.

Voor Prudentius is de aarde niet alleen maar de plek waar het lichaam vergaat om te wachten op de Jongste Dag. In de zorg die hij van haar verwacht, heeft ze zowaar iets moederlijks. Dat is trouwens geen vreemde gedachte: spreken we in het Nederlands niet over ‘de schoot der aarde’, waaraan iemand wordt toevertrouwd?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten