C. Buddingh’ wond er in 1968 geen doekjes om: hij vond dat
Marten Toonder schreef ‘als een engel’ en dat iedere aankomende schrijver het
oeuvre van Toonder diende te bestuderen. De opmerking over die engel is nogal fors
uitgevallen, maar dat Marten Toonder een van de beste Nederlandse schrijvers
van de vorige eeuw is, staat ook voor mij vast. Het is daarom een goede zaak
dat er nu een biografie van Toonder ligt, geschreven door Wim Hazeu.
Door de recensenten wordt Hazeu aangewreven dat hij te
weinig tot een eigen visie op Toonder komt, maar wat mij betreft rijst er uit
zijn tekst toch een behoorlijk scherp omlijnd beeld van Toonder op – al is het
zo dat Hazeu de lezer over het algemeen zelf zijn conclusies laat trekken.
Een van de interessantste trekjes van Toonder is zijn volstrekt
amoderne belangstelling voor het bovennatuurlijke. In interviews kon hij, om
maar iets te noemen, serieus vertellen over een geheimzinnig meisje dat in
Ierland voor hem uit liep en dat, toen ze zich omdraaide, een oeroud gezicht
bleek te hebben: het was een van de faeries
waar Ierland rijk aan is. Hazeu schrijft: ‘Marten hield van geesten, spoken en
geheimzinnige gebeurtenissen. Hij zocht er geen verklaringen voor; de analyse
zou alles maar kapotmaken.’
Natuurlijk bevat de biografie een aantal voorbeelden van
Toonders spookverhalen. Zo ging in zijn Ierse woning – een huis uit 1880 met
muren van 35
centimeter dik – de haard een keer vanzelf branden. En
er waren pooka’s, wegschietende
schaduwachtige dingen over de vloer. Toonder geloofde in de verschijnselen zoals
ze zich aan hem voordeden. Hij hield van Tolkien en van Yeats.
In een brief schrijft hij over het volk van de Danaans, dat
omstreeks 500 voor Christus verslagen werd door de Kelten. Ze gingen
ondergronds en daar bleven ze ook na de kerstening. Daar zat volgens hem de
kracht van Ierland: ‘De echte Eirins wonen onder grond en maken daar de wetten
waar wij, gewone stervelingen, geen weet van hebben.’ Onttovering, daar deed
Toonder niet aan.
Je zou verwachten dat een man die zo sensitief was voor de
hem omringende natuur blij was met een werkkamer die uitzicht bood over de
Ierse zee. Maar nee: ‘Ik werk het best in een afgesloten ruimte. Hoewel mijn
werkkamer uitzicht heeft op het water, kijk ik nauwelijks naar buiten. Ik moet
juist naar binnen kijken.’
Dat rijmt met een andere, indrukwekkende uitspraak van
Toonder. Waarom hij zich niet in het lege westen van Ierland vestigde? Daar
waren de natuurkrachten te sterk voor hem, daar kon hij niet werken. ‘Alles wat
je doet lijkt zinloos, je verscheurt je werk en gaat naar buiten zitten
kijken.’
Toonder merkte blijkbaar dat hij zo in het krachtenveld van
de natuur kon komen te staan dat zijn werk er volkomen futiel door werd. Hij
had ze nodig, de Shee, de Danaans, de good
folk, de landschappen, de luchten en de wind die hij in zijn werk
beschreef, maar ze hadden zijn creativiteit ook kunnen verzwelgen. Zover liet
hij het gelukkig niet komen. Anders hadden wij niet van Kwetal en het Donkere
Bomen Bos geweten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten