vrijdag 9 november 2012

Toonders Kleine Volkje


C. Buddingh’ wond er in 1968 geen doekjes om: hij vond dat Marten Toonder schreef ‘als een engel’ en dat iedere aankomende schrijver het oeuvre van Toonder diende te bestuderen. De opmerking over die engel is nogal fors uitgevallen, maar dat Marten Toonder een van de beste Nederlandse schrijvers van de vorige eeuw is, staat ook voor mij vast. Het is daarom een goede zaak dat er nu een biografie van Toonder ligt, geschreven door Wim Hazeu.

Door de recensenten wordt Hazeu aangewreven dat hij te weinig tot een eigen visie op Toonder komt, maar wat mij betreft rijst er uit zijn tekst toch een behoorlijk scherp omlijnd beeld van Toonder op – al is het zo dat Hazeu de lezer over het algemeen zelf zijn conclusies laat trekken.

Een van de interessantste trekjes van Toonder is zijn volstrekt amoderne belangstelling voor het bovennatuurlijke. In interviews kon hij, om maar iets te noemen, serieus vertellen over een geheimzinnig meisje dat in Ierland voor hem uit liep en dat, toen ze zich omdraaide, een oeroud gezicht bleek te hebben: het was een van de faeries waar Ierland rijk aan is. Hazeu schrijft: ‘Marten hield van geesten, spoken en geheimzinnige gebeurtenissen. Hij zocht er geen verklaringen voor; de analyse zou alles maar kapotmaken.’

Natuurlijk bevat de biografie een aantal voorbeelden van Toonders spookverhalen. Zo ging in zijn Ierse woning – een huis uit 1880 met muren van 35 centimeter dik – de haard een keer vanzelf branden. En er waren pooka’s, wegschietende schaduwachtige dingen over de vloer. Toonder geloofde in de verschijnselen zoals ze zich aan hem voordeden. Hij hield van Tolkien en van Yeats.

In een brief schrijft hij over het volk van de Danaans, dat omstreeks 500 voor Christus verslagen werd door de Kelten. Ze gingen ondergronds en daar bleven ze ook na de kerstening. Daar zat volgens hem de kracht van Ierland: ‘De echte Eirins wonen onder grond en maken daar de wetten waar wij, gewone stervelingen, geen weet van hebben.’ Onttovering, daar deed Toonder niet aan.

Je zou verwachten dat een man die zo sensitief was voor de hem omringende natuur blij was met een werkkamer die uitzicht bood over de Ierse zee. Maar nee: ‘Ik werk het best in een afgesloten ruimte. Hoewel mijn werkkamer uitzicht heeft op het water, kijk ik nauwelijks naar buiten. Ik moet juist naar binnen kijken.’

Dat rijmt met een andere, indrukwekkende uitspraak van Toonder. Waarom hij zich niet in het lege westen van Ierland vestigde? Daar waren de natuurkrachten te sterk voor hem, daar kon hij niet werken. ‘Alles wat je doet lijkt zinloos, je verscheurt je werk en gaat naar buiten zitten kijken.’

Toonder merkte blijkbaar dat hij zo in het krachtenveld van de natuur kon komen te staan dat zijn werk er volkomen futiel door werd. Hij had ze nodig, de Shee, de Danaans, de good folk, de landschappen, de luchten en de wind die hij in zijn werk beschreef, maar ze hadden zijn creativiteit ook kunnen verzwelgen. Zover liet hij het gelukkig niet komen. Anders hadden wij niet van Kwetal en het Donkere Bomen Bos geweten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten