Over de omgang van
vrijzinnige christenen met de Heilige Schrift kun je je blijven verbazen. Ik
weet niet of ex-priester Huub Oosterhuis zichzelf als een christen of zelfs
maar als een vrijzinnig christen beschouwt, maar in elk geval is hij nog altijd
met de Bijbel in de weer. In het laatste nummer van Met andere woorden, het vaak lezenswaardige kwartaalblad van het
Nederlands Bijbelgenootschap, wordt Oosterhuis geïnterviewd naar aanleiding van
zijn bewerking van de psalmen tot de bundel 150
psalmen vrij. Hij spreekt zelf met nadruk van een bewerking: Oosterhuis is namelijk
van mening dat je ‘een paar accenten heel duidelijk moet belichten’ als je de
psalmen nu nog aan mensen wilt aanreiken ‘als troost en bemoediging’. Overigens
vertelt hij dat hij de psalmen toch al moeilijk kon inbedden in zijn ‘geloofsvisie’
en dat hij ze af en toe ‘vreselijk nationalistisch’ vond.
Wat het belichten van die paar
accenten voor Oosterhuis betekent, maakt het interview ondubbelzinnig duidelijk.
Het blijkt met zich mee te brengen dat je onderdelen van de psalmen die je niet
bevallen aanpast of weglaat. Neem Psalm 90, een psalm waarin Gods verhouding
tot de zonde op een niet mis te verstane manier wordt verwoord. Oosterhuis is
het er niet mee eens, met – zoals hij het zegt – ‘die woedende God’. En dus
maakt hij er van dat Gods ‘hartstocht’ ons te machtig is. Oosterhuis: ‘Ik ben
me er goed van bewust dat ik hier ingrijp in een godsbeeld, het beeld van de
woedende god. Maar we hebben zo veel ellende beleefd aan het verhaal over die
woedende god’. Ander voorbeeld: aan het eind van Psalm 139 staan, aldus
Oosterhuis, enkele verzen ‘vol haat en wraak’. In 150 psalmen vrij zijn ze weggelaten. Psalm 21 pakt Oosterhuis nog
weer anders (en wellicht eerlijker) aan: hij schrijft er een Psalm 21-II bij, die
begint met de strofe: ‘Ik lees en herlees dit lied. / Was dit de god onzer
vaderen? / Mijn god is het niet meer.’
Het is volstrekt helder
dat sommige passages uit de psalmen problematisch zijn, en dat het maar beter
is om dat te erkennen. Maar wat voor zin heeft het om oude religieuze teksten
op het procrustesbed van je eigen opvattingen te leggen? Wat je overhoudt is
immers precies wat je wilde overhouden –
je ziet de opvattingen terug die je al had voor je aan het snijden sloeg.
Als Oosterhuis, net als Leo Vroman, zijn eigen psalmen was gaan componeren had
hij zich die hele omweg over David kunnen besparen.
Oosterhuis zegt te hebben
geschreven met een publiek voor ogen dat Maarten ’t Hart en Karel van het Reve
heeft gelezen, mensen die, zoals Oosterhuis het zegt, denken dat God een
sadistisch opperwezen is. Dat is voorwaar een sympathieke doelstelling. Maar,
met permissie, iemand die de kraakheldere stijl van Karel van het Reve
bewondert, wat moet die met Oosterhuis’ versie van Psalm 8? ‘Onbegonnen naam
onnoembaar wie / laag of hoog in welke aarde-uithoek wie?’
Ik ben bang dat hoegenaamd
niemand, hoog of laag en in welke aarde-uithoek dan ook, iets wijzer wordt van
deze psalmbewerkingen van Huub Oosterhuis.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten