vrijdag 28 september 2012

Omweg over David


Over de omgang van vrijzinnige christenen met de Heilige Schrift kun je je blijven verbazen. Ik weet niet of ex-priester Huub Oosterhuis zichzelf als een christen of zelfs maar als een vrijzinnig christen beschouwt, maar in elk geval is hij nog altijd met de Bijbel in de weer. In het laatste nummer van Met andere woorden, het vaak lezenswaardige kwartaalblad van het Nederlands Bijbelgenootschap, wordt Oosterhuis geïnterviewd naar aanleiding van zijn bewerking van de psalmen tot de bundel 150 psalmen vrij. Hij spreekt zelf met nadruk van een bewerking: Oosterhuis is namelijk van mening dat je ‘een paar accenten heel duidelijk moet belichten’ als je de psalmen nu nog aan mensen wilt aanreiken ‘als troost en bemoediging’. Overigens vertelt hij dat hij de psalmen toch al moeilijk kon inbedden in zijn ‘geloofsvisie’ en dat hij ze af en toe ‘vreselijk nationalistisch’ vond.

Wat het belichten van die paar accenten voor Oosterhuis betekent, maakt het interview ondubbelzinnig duidelijk. Het blijkt met zich mee te brengen dat je onderdelen van de psalmen die je niet bevallen aanpast of weglaat. Neem Psalm 90, een psalm waarin Gods verhouding tot de zonde op een niet mis te verstane manier wordt verwoord. Oosterhuis is het er niet mee eens, met – zoals hij het zegt – ‘die woedende God’. En dus maakt hij er van dat Gods ‘hartstocht’ ons te machtig is. Oosterhuis: ‘Ik ben me er goed van bewust dat ik hier ingrijp in een godsbeeld, het beeld van de woedende god. Maar we hebben zo veel ellende beleefd aan het verhaal over die woedende god’. Ander voorbeeld: aan het eind van Psalm 139 staan, aldus Oosterhuis, enkele verzen ‘vol haat en wraak’. In 150 psalmen vrij zijn ze weggelaten. Psalm 21 pakt Oosterhuis nog weer anders (en wellicht eerlijker) aan: hij schrijft er een Psalm 21-II bij, die begint met de strofe: ‘Ik lees en herlees dit lied. / Was dit de god onzer vaderen? / Mijn god is het niet meer.’ 

Het is volstrekt helder dat sommige passages uit de psalmen problematisch zijn, en dat het maar beter is om dat te erkennen. Maar wat voor zin heeft het om oude religieuze teksten op het procrustesbed van je eigen opvattingen te leggen? Wat je overhoudt is immers precies wat je wilde overhouden –  je ziet de opvattingen terug die je al had voor je aan het snijden sloeg. Als Oosterhuis, net als Leo Vroman, zijn eigen psalmen was gaan componeren had hij zich die hele omweg over David kunnen besparen.

Oosterhuis zegt te hebben geschreven met een publiek voor ogen dat Maarten ’t Hart en Karel van het Reve heeft gelezen, mensen die, zoals Oosterhuis het zegt, denken dat God een sadistisch opperwezen is. Dat is voorwaar een sympathieke doelstelling. Maar, met permissie, iemand die de kraakheldere stijl van Karel van het Reve bewondert, wat moet die met Oosterhuis’ versie van Psalm 8? ‘Onbegonnen naam onnoembaar wie / laag of hoog in welke aarde-uithoek wie?’ 

Ik ben bang dat hoegenaamd niemand, hoog of laag en in welke aarde-uithoek dan ook, iets wijzer wordt van deze psalmbewerkingen van Huub Oosterhuis.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten