Komrij en Kopland, ze zijn
niet meer. Op zeker moment leerde je de literatuur kennen en ontdekte je dat er
grote namen zijn en daar hoorden Komrij en Kopland bij. Natuurlijk wist je dat
ze ooit niet bekend waren geweest, je las over debuutbundels en over de wegen
die hen naar de roem hadden gevoerd, maar eigenlijk dacht je dat ze er altijd
al geweest waren, als sterren aan het firmament.
Gerrit Komrij zal ik mij vooral
herinneren als bloemlezer en als schrijver óver poëzie, dus vooral als gids
naar gedichten. Blader eens door zijn bloemlezingen en besef onder hoeveel stof
veel van deze poëzie vandaan is gehaald. Lees zijn krantenstukken (In liefde bloeyende bijvoorbeeld) en
besef hoe goed daar over poëzie wordt geschreven. Komrij’s eigen poëtische werk
zal ik veel sneller vergeten zijn. Al die kunstige gedichten die zijn
gekweldheid aan het zicht moesten onttrekken (en er toch ook steeds aandacht
voor vroegen): zeker, het was knap gedaan, maar van poëzie mag je, vind ik,
iets meer verwachten.
Rutger Kopland daarentegen
was voor alles dichter. ‘Wie wat vindt heeft slecht gezocht’, ‘Een lege plek om
te blijven’, ‘Er is geen God, maar ik bezwoer/ Hem Zijn belofte na te komen’ –
dat zijn formuleringen die in het collectieve geheugen nog wel even zullen
blijven hangen. Merkwaardig genoeg wordt Kopland vaak gezien als een dichter
van weemoed en verlangen, als een soort hedendaagse J.C. Bloem. Maar wie zijn
werk wat beter kent, weet dat dat beeld niet klopt. Zijn gedichten ontstonden
weliswaar vanuit een sterke emotie, maar in de verwoording ervan was hij een
secundaire noorderling. Hij probeerde een emotie navoelbaar te maken door er
als het ware omheen te schrijven en de toon van zijn poëzie is dan ook vaak
bespiegelend, afstandelijk, filosofisch, bijna abstract. En, over heimwee en
verlangen gesproken, Kopland schreef: (…)
ieder mens zou een rivier moeten zijn,/ komen zonder verlangen te blijven, gaan zonder heimwee.
Meer en meer werd Kopland
de dichter die de wereld wilde zien zoals ze is, losgepeld uit onze dromen en
projecties. Er is geen bedoeler, er is geen bedoeling, er is niets achter de
dingen, alles wat bestaat is alleen maar bezig om zichzelf te zijn. Tussen een
mens en de wereld waarin hij leeft is er een kloof zonder brug. Koplands late
werk is een mystiek van de kale werkelijkheid.
Lees ‘Aan het grensland III’ en zie hoe de dichter strofe
voor strofe zijn mythes te lijf gaat en ten slotte zichzelf nog eenmaal zijn
credo voorhoudt:
Je
kijkt over het land en je noemt het
het grensland maar dit land heeft geen naam
je denkt dat het land daar voor jou bedoeld is
maar je weet het is voor niemand bedoeld
je wilt dat dit land er altijd al was
er altijd zal zijn maar er is geen altijd
(…)
het grensland maar dit land heeft geen naam
je denkt dat het land daar voor jou bedoeld is
maar je weet het is voor niemand bedoeld
je wilt dat dit land er altijd al was
er altijd zal zijn maar er is geen altijd
(…)
je
leest: dit uitzicht is het geval
en: het geheim van de wereld is het zichtbare
niet het onzichtbare
en: het geheim van de wereld is het zichtbare
niet het onzichtbare
Geen opmerkingen:
Een reactie posten