Column, eerder gepubliceerd in de bijlage ‘Gulliver’
van het Nederlands Dagblad op 13 april 2012.
Bladerend door de Pensées trof me weer de moderniteit van
Blaise Pascal. Over de omvang van het heelal wist Pascal minder dan wij, maar
desondanks vond hij de gedachte aan de grootte van het universum beangstigend. Le silence éternel de ces espaces infinis
m’effraie – de eeuwige stilte van deze oneindige ruimtes maakt me bang. Hij
schrijft over een ‘zwijgend heelal’ en over de mens die ‘zonder inzicht als een
verdoolde in deze uithoek van het universum aan zichzelf is overgelaten’. Dit
is taal die we herkennen en die we na kunnen voelen, die misschien inmiddels
zelfs tot cliché geworden is. [opmerking 1/9/15: De meeste Pascalkenners lijken van mening te zijn dat deze gedachte van Pascal door hem in de mond wordt gelegd van een van de libertins tot wie hij zich richt. Een al te autobiografische opvatting ervan zou dus onjuist zijn.]
Het moderne beeld van het
heelal ziet er, voor zover ik weet, als volgt uit. We leven op een planeet die
samen met zeven andere planeten om de zon cirkelt. Ons zonnestelsel is een van
de vele in een onvoorstelbaar groot sterrenstelsel: de Melkweg. Van zulke
sterrenstelsels zijn er naar schatting een paar honderd miljard. En dat zeilt
allemaal door de leegte van een ‘oneindig maar begrensd’ heelal.
Hoe zag iemand vóór Pascal de
ruimte dan? In elk geval rekende hij met andere feiten. De ruimte was eindig. In
het oude wereldbeeld stond de aarde in het centrum van de kosmos, met een
zevental planetaire sferen eromheen en vervolgens de sfeer van de vaste
sterren. Het was een zeer geordend geheel, zeker niet oneindig, maar ook
bepaald niet klein. In een middeleeuws Engels boek staat dat je, om de
buitenste sfeer te bereiken, meer dan achtduizend jaar moet reizen bij een
afstand van ruim veertig mijl per dag. 186.880.000 kilometer
dus (ervan uitgaande dat een middeleeuwse mijl 1,6 km was) en dan ben je er
nog niet. Maar, en daar gaat het om, er bestond een solide grens.
En eeuwige stilte?
Middeleeuwers wisten wel beter. Als elke planeet zijn eigen sfeer heeft, en
elke sfeer met een bepaalde snelheid om de aarde wentelt, dan ontstaat er zoiets
als een kosmische samenklank. Hemelse muziek, die een toonbeeld is van de
volmaaktheid van de bovenmaanse wereld. Weliswaar dacht niet iedereen dat dit
hemelse akkoord werkelijk hoorbaar was, maar met een eeuwige stilte heeft deze
muziek der sferen weinig te maken.
C.S. Lewis heeft in enkele beelden
het verschil tussen de nieuwe en de oude blik op de kosmos navoelbaar gemaakt.
In The Discarded Image schrijft hij
dat een middeleeuwer die ’s nachts naar boven keek het gevoel had zich in een
enorme kathedraal te bevinden, terwijl moderne mensen het idee hebbendat ze
uitkijken over een oeverloze zee die zich tot in oneindige verten uitstrekt.
Ons universum is romantisch, huiveringwekkend, beangstigend; dan van de
middeleeuwers was klassiek, imponerend, maar in de diepste zin van het woord in
orde.
Het kan zijn dat het wij-zijdenken
van dit stukje niet helemaal terecht is. Misschien zijn er bij christenen anno
2012 – dankzij het scheppingsgeloof – nog resten van het ‘klassieke’ beeld
aanwezig. Welke gedachten spoken door hun hoofd als ze op een heldere avond
naar Venus, Jupiter of Mars staan te kijken, naar Cassiopeia, Orion of de
Tweelingen en als ze dan bedenken wat daar voorbij is, en daar weer voorbij, en
zo ad infinitum?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten