vrijdag 30 maart 2012

Een detective is geen tobber

Column, eerder gepubliceerd in de bijlage ‘Gulliver’ van het Nederlands Dagblad op 30 maart 2012.

Van Rien van den Berg las ik een verstandige opmerking over christelijke literatuur in een interview in het Reformatorisch Dagblad, naar aanleiding van zijn fictiedebuut Aslander. Aslander is een boekje – een detective – dat hij geschreven heeft voor een breed publiek. Waar veel christelijk literair proza volgens Van den Berg bezwijkt onder de serieuze bedoelingen van de auteurs, heeft hij de lat bewust niet al te hoog gelegd. Van den Berg: ‘Zolang we geen gewone, goede detectives kunnen schrijven, hoeven we niet aan die grote roman te denken.’

Wie de boeken van christelijke literaire schrijvers een beetje bijhoudt, zal het erkennen: maar weinig auteurs zijn zo goed dat hun boeken het gewicht van het door hen gekozen thema kunnen dragen – door humor, door een goede stijl, een ingenieuze structuur of het trefzeker oproepen van de couleur locale. Willem Jan Otten, hoewel niet mijn favoriet, is hors catégorie. Pieter Nouwen kon het ook, evenals Maria Rosseels. In het luchtiger werk zijn Nederlandse christelijke schrijvers zeker niet oververtegenwoordigd, mij schiet alleen Godfried Bomans te binnen.

Trouwens, waarom op de detective neergekeken? Is het schrijven van een goede detective een geringere prestatie dan het vervaardigen van een filosofische draak als Siegfried? (Goed, ik weet het: zaken uit verschillende categorieën laten zich niet vergelijken. Maar toch.) Bovendien heeft menig christelijk auteur zich aan het schrijven van detectives gewaagd. Denk aan G.K. Chesterton of Dorothy Sayers. Denk ook aan Pieter Nouwen met zijn roman Het negende uur, een boek waarin het verhaal voortgestuwd wordt door de aloude vraag wie het gedaan heeft. Rien van den Berg hoeft zich nergens voor te verontschuldigen.

Misschien ligt juist christelijke schrijvers het genre van de detective wel goed. In een detective dienen zich als vanzelf vragen aan over goed en kwaad, vragen over morele keuzes en over de beweegredenen van mensen. Bovendien bedient de ware detective zich van een scholastieke redeneertrant en eert aldus de rede als een kostbaar instrument. Waan en waarheid, daar draait het allemaal om. De detective is zo bezien een bij uitstek filosofisch genre. Umberto Eco, Jorge Luis Borges en Pieter Nouwen begrepen dat en lieten in een moeite door zien wat een goede schrijver met het genre vermag.

Er is één belangrijke valkuil voor de detectiveschrijver, en daar staat het bordje ‘psychologie’ bij. Laat de detective denken, puzzelen en peilen wat hij wil, maar maak hemzelf niet te problematisch. Wie van de speurneus een tobber wil maken, kan beter een psychologische roman gaan schrijven. Laat de detective een flat character zijn.

Deze valkuil heeft Van den Berg in Aslander niet geheel vermeden. Hij wil meer bieden dan een moordverhaal: dominee Aslander lost niet alleen een moord op, maar ligt ook met zijn gemeente overhoop en nog meer met zichzelf. Het kruisen van een detective met een psychologisch-levensbeschouwelijke roman levert een boek op dat toch enigszins mank gaat aan het euvel dat Van den Berg zelf in het RD beschreef: het wordt topzwaar door de goede intenties van de auteur. Een geval van bloed dat kroop waar het niet gaan kon?


Geen opmerkingen:

Een reactie posten