Column, eerder
gepubliceerd in de bijlage ‘Gulliver’ van het Nederlands Dagblad op 9 december 2011.
Waarom verzinsels lezen als we de waarheid kennen? Die vraag
klinkt door in veel christelijke bezinning op literatuur. Er zit een zekere
onbehaaglijkheid in de kwestie, een intuïtie dat fictie overbodig is en dat je
je tijd beter aan iets reëels kunt besteden. Lees de Bijbel in plaats van
Vergilius.
Wie Augustinus’ Belijdenissen
doorneemt, merkt dat de kerkvader dat onbehagen ook ervoer. Meteen
in boek I vertelt hij hoe hij als schooljongen huilde over Dido, die door
Aeneas verlaten werd. Achteraf vindt hij zichzelf daarom deerniswaardig, hij beschrijft
zijn jongere ik als iemand ‘die tranen schreide om de dood van Dido,
veroorzaakt door haar liefde voor Aeneas, zonder tranen te schreien om zijn eigen
dood, veroorzaakt doordat hij u (God) niet liefhad’. Hij had beter over iets
anders kunnen huilen, en dan vooral over zichzelf.
Later, in Carthago, bezoekt hij vol geestdrift de
theatervoorstellingen. In boek III van de Belijdenissen
vraagt hij zich met bevreemding af hoe het kan, dat hij toen genoot van zijn
verdriet. Hij had medelijden met het tragische lot van personages op het
toneel, maar bezocht het liefst díe voorstellingen die hem het meest
ontroerden. Hoe dieper de ontroering, des te groter het genot. Wat is dat voor
een perfiditeit: genieten van je verdriet?
Zo schuift Augustinus met één drastische beweging alle
fictie aan de kant: het leidt je maar af van de werkelijkheid en bovendien is het
immoreel om plezier beleven aan je verdriet.
Heiligen blinken niet altijd uit in subtiliteit, vooral niet
als ze op hun eigen leven terugblikken.
Maar anderen zijn misschien geen heiligen, lezen nog wel
fictie en laten zich er graag door raken. Ze hebben de ervaring dat het op een
of andere manier zinvol is om de ontroering te ondergaan die door fictie teweeg
wordt gebracht.
Eén verklaring is het pedagogische karakter van de
ontroering. Kunst leert ons om passend te reageren, om de juiste emotie op het
juiste moment te ervaren. De liefde is zoet, de dood is bitter, de deugd is
liefelijk – goede kunst toont het niet alleen, maar doet het ons ervaren.
Daarom, tussen twee haakjes, is kunst die de deugd als bitter en de de dood als
liefelijk voorstelt altijd gevaarlijk gevonden: ze trekt om zo te zeggen het
verkeerde emotionele register open op het verkeerde moment.
Dat Dido’s bittere lot de kleine Augustinus zo raakte, laat dus
zien dat hij emotioneel in orde was (en misschien ook dat Vergilius een goed
verhaal heeft geschreven). Als je het zo bekijkt, leidt fictie de lezer niet af
van de werkelijkheid, maar is de literatuur juist een leerschool voor de
werkelijkheid.
In eerste instantie de natuurlijke realiteit: wie medelijden
kan voelen met Dido, kan het ook met de oorlogsweduwe om de hoek. Maar waarom
ook niet de bovennatuurlijke? Wie huilen kan om Dido die haar Aeneas kwijt is,
kan huilen om zichzelf, als iemand die zijn God kwijt is.
Waarom dus verzinsels lezen als we de waarheid kennen? We
moeten de waarheid niet alleen kennen, maar er ook een passende houding
tegenover in leren nemen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten