Column, eerder gepubliceerd in de bijlage ‘Gulliver’ van het Nederlands Dagblad op 26 augustus 2011.
Christenen uit de reformatorische traditie zijn meer geneigd om het over de nietswaardigheid van de mens te hebben dan over zijn waardigheid. Lees de klassieke reformatorische auteurs er maar op na. Natuurlijk zijn er bij Calvijn zinnetjes te vinden waarin hij de eervolle positie van de mens benadrukt, maar die liggen niet voor het oprapen. Hij beklemtoont liever onze verdorvenheid, om daar Gods ontferming tegenover te zetten. Vandaar dat het denken in termen van mensenrechten niet erg in het reformatorische denken over mens en wereld lijkt te passen.
Toch was het de protestantse filosoof Nicholas Wolterstorff die afgelopen zaterdag in het ND zei: ‘Onder mijn denken over gerechtigheid ligt de basale notie dat alles wat geschapen is, waarde heeft. En omdat we van waarde zijn, hebben we ook rechten.’ Wolterstorff vindt bijvoorbeeld dat mensen in een rijke samenleving als de VS recht hebben op fatsoenlijke gezondheidszorg.
De rooms-katholieke traditie heeft een minder gespannen verhouding met mensenrechten. Daar is een term als ‘menselijke waardigheid’ een kernbegrip. Thomas van Aquino biedt wat dat betreft dan ook meer aanknopingspunten dan Calvijn. De mens heeft volgens Thomas recht op het zijne, omdat hij door God als persoon geschapen is. Het is met zijn natuur gegeven dat er dingen zijn die hem toekomen.
Zelfs God heeft een soort eerbied voor ons, zegt Thomas, en hij citeert het apocriefe Boek der Wijsheid, waarin geschreven staat dat God ons regeert cum magna reverentia (met grote eerbied). Hoeveel te meer moet de ene mens eerbied hebben voor de andere.
In zijn autobiografische opstel ‘The Grace That Shaped My Life’ vertelt Wolterstorff over zijn jeugd in Minnesota. Zijn vader was een timmerman die eigenlijk kunstenaar had willen worden, zijn ooms waren boeren. De eerbied voor hout, voor land en dieren was daarmee gegeven. Ook liefde voor muziek en voor the life of the intellect was nadrukkelijk aanwezig in de familie. Wolterstorff vertelt: ‘In het tiende boek van de Belijdenissen stelt Augustinus zich de dingen in de wereld voor die tot hem zeggen: let niet op ons, keer je af, richt je op God. In plaats daarvan was mij geleerd om de dingen van de wereld te horen zeggen: heb eerbied voor ons; want God heeft ons gemaakt als een gift voor jou. Aanvaard ons in dankbaarheid.’
De eerbied voor de dingen, voor het geschapene, was bij Wolterstorff dus al vroeg een gegeven. Ik stel me voor dat hij die eerbied niet ervoer als een gratuit royaal gebaar van zichzelf, maar als iets wat paste bij de aard der dingen. Het was een verschúldigde eerbied.
En zo is het ook als het over mensen gaat: als zij rechten hebben, dan zijn we hun iets verschuldigd. Gerechtigheid is geen filantropie.
Overigens is de klassieke leer van de gerechtigheid niet gericht op de persoon die rechten heeft, maar op degene die andermans rechten dient te respecteren. Dat lijkt me een belangrijk verschil met het actuele mensenrechtendiscours.
Misschien maakt dat tevens het begrip ‘mensenrechten’ voor de Calvijnlezende christen wat lichter verteerbaar. Wij kunnen dan wel nergens aanspraak op maken, maar de mensen om ons heen wel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten