vrijdag 12 augustus 2011

Ego non

Column, eerder gepubliceerd in de bijlage ‘Gulliver’ van het Nederlands Dagblad op 12 augustus 2011.

Er is niet veel voor nodig om een mens overeind te houden. Bij de vader van journalist en historicus Joachim Fest was het één zinnetje dat hem voor verkeerde beslissingen behoedde. Hij vond dat zijn kinderen – Joachim was net negen toen hij het hem vertelde – dat zinnetje op moesten schrijven, het in hun geheugen inbranden en het papiertje vervolgens weggooien.

Vader Fest was leraar in Berlijn. Als tegenstander van de nazi’s was hij in 1933 ontslagen. Natuurlijk kon zijn schorsing worden opgeheven; als hij toetrad tot de partij zat er zelfs promotie in. Maar Fest bleef trouw aan zijn overtuiging. ‘Wij zijn geen kleine luiden. Niet in dit soort zaken,’ zei hij tegen zijn vrouw, toen ze er bij hem op aandrong om dan maar een huichelachtig partijlid te worden.
Hitler werd bejubeld in binnen- en buitenland. Hij was de man van de ‘volkssussing’: de gewone man telde zijn zegeningen. De kanselier wist uitstekend hoe hij zijn onderdanen moest imponeren. Als je niet geïmponeerd was, kon je altijd nog zeggen dat je meedeed ‘om erger te voorkomen’. Maar, merkt Fest op, niemand die dat zei heeft inderdaad erger voorkomen – integendeel: het regime won juist aanzien en deskundigheid doordat men partijlid werd. Men bevorderde het erge in plaats van het te voorkomen.
Het zinnetje van zijn vader leverde de titel van de jeugdherinneringen van de inmiddels bijna tachtigjarige Joachim Fest: Ik niet (2006). Het komt uit het Mattheüsevangelie, de woorden van Petrus bij de Olijfberg: ‘Al werden zij ook allen aan U geërgerd, ik zal nimmermeer geërgerd worden.’ In het Latijn van de katholieke Fest: Etiam si omnes – ego non! Vrij vertaald: ook al doen ze allemaal mee – ik niet!
Natuurlijk werd Fest in zijn tijd stijfkoppigheid verweten. ‘Moet dat nu per se?’ vroeg een collega meteen na zijn ontslag. De familie verarmde, het sociale isolement nam toe.

Wie de memoires van Joachim Fest leest, kan alleen maar bewondering voelen voor deze vader. Stijfkoppigheid in de negatieve zin van het woord is geen deugd, omdat er geen werkelijk inzicht in de realiteit aan ten grondslag ligt. Het is juist – in termen van de klassieke deugdenleer - de koppeling van fortitudo en prudentia, van moed en verstandigheid, die in bij Fest bewondering afdwingt.
Principieel zijn is in zekere zin eenvoudig voor wie zijn principes duidelijk heeft. Maar het doorzien van de werkelijkheid, in dit geval de Duitse politieke situatie in de jaren ’30, vraagt om een fijngevoeligheid die de Prinzipienreiter-zonder-meer ontbeert. Het pendelen tussen je overtuiging en de werkelijkheid en op basis daarvan tot een morele beslissing komen, dat is de kunst. En het is een kunst temeer om de moed op te brengen aan die beslissing vast te houden, zelfs al brengt die je, zoals vader Fest, in de misère. 

Er is niet veel voor nodig om een mens overeind te houden? Integendeel: dat zinnetje was alleen het topje van een ijsberg. Er zat een deugdzame, moreel gevormde spreker achter. Op karakter komt het aan – iets waar Petrus, de oorspronkelijke spreker, over mee kon praten.






Geen opmerkingen:

Een reactie posten