Column, gepubliceerd in de bijlage 'Gulliver' van het Nederlands Dagblad, 17 juni 2011
Kinderen zijn een plaag voor hun moeders, zegt de advocaat Pozdnychev in De Kreutzersonate (1890) van Lev Tolstoj.
Een plaag: niet omdat kinderen gebaard en verzorgd moeten worden, maar omdat ze ziek kunnen worden en sterven. Tolstoj kon het weten. Van de dertien kinderen die hij kreeg, overleden er vijf in hun kindertijd.
Pozdnychev is niet te spreken over de moeders van zijn tijd. Moeders van vroeger geloofden dat de ziel van hun gestorven kind naar God terugkeerde en ze verdroegen ziekten waardig en kalm. Nu, anno 1890, geloven ze niet meer in God, maar in de dokter. Kalmte is ver te zoeken; heeft Lisa keelpijn, dan is er paniek.
Al mijn geluk, zegt Pozdnychev in een terugblik op zijn dramatisch geëeindigde huwelijk, hing aan de zijden draad van de gezondheid van de kinderen.
Ik ben benieuwd wat Amy Chua van Pozdnychevs relaas vindt. Chua is hoogleraar aan Yale en prominent in het nieuws vanwege haar boek Strijdlied van de tijgermoeder. Daarin vertelt ze hoe ze haar dochters heeft opgevoed. Drie uur per dag piano of viool studeren. Geen vrije tijd. Tienen op school. Een home-made card als cadeautje? Chua vindt het resultaat niet fraai genoeg en verfrommelt het presentje.
Het is schokkend en fascinerend om te lezen hoe Chua te werk gaat. Ze schreeuwt en dreigt en ze beledigt haar kinderen tot ze kunnen wat ze wil dat ze kunnen – pas dan is het tijd voor zelfrespect.
Toen ik De Kreutzersonate las, drong het verband met Chua zichzelf op. Schuilt er achter haar opvoeding met de zweep ook niet een grote angst? Zo bang als Tolstojs ouders zijn dat hun kinderen ziek worden, zo bang lijkt Chua dat haar kinderen niet de maatschappelijke top bereiken.
Succes is voor Chua: op je zestiende debuteren in Carnegie Hall, of aangenomen worden op Harvard én Yale (beide overkwam haar dochter). De maatschappij mag blijkbaar het curriculum bepalen en de meetlat voor het welslagen leveren.
Tegenover dit hyperouderschap staat het geloof in de voorzienigheid, dat altijd een soort zorgeloosheid met zich meebrengt, een overgave aan de dingen die gaan zoals ze gaan. Zoals Tolstoj het eind negentiende eeuw idealiserend schreef: werden kinderen vroeger ziek, dan verdroegen hun moeders dat kalm en waardig - vanuit het besef dat een hogere Wijsheid regeert. Dat besef schept vertrouwen en dat vertrouwen maakt dat we mensen kunnen loslaten. Hoezeer we ook proberen om kinderlevens te kneden: het is tot mislukken gedoemd.
Bovendien: het tamboeren op Carnegie Hall, op Harvard en Yale is misschien imponerend, maar het wekt ook verlangen naar een belangelozer motivatie. In de christelijke traditie is altijd benadrukt dat kennis met liefde te maken heeft. Kennis is zuiverder naarmate ze belangelozer is. Het goede dat gekend wordt, moet omwille van zichzelf worden beschouwd.
Wie zich richt op maatschappelijk succes, wekt de indruk het verkeerde lief te hebben: niet het goede maar de roem.
Zou liefde toch weer het kernwoord zijn? Pozdnychev zegt, als hem gevraagd wordt hoe kinderen dan wel behandeld moeten worden: door ze als mens lief te hebben.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten