vrijdag 3 juni 2011

25 delen Bosboom-Toussaint

Column, gepubliceerd in de bijlage 'Gulliver' van het Nederlands Dagblad, 3 juni 2011



Er ligt een pil op mijn bureau. Ik ben vijftig bladzijden op weg en verheug me op de resterende 850 pagina’s van Middlemarch (1872). De mengeling van begrip en distantie waarmee George Eliot haar hoofdpersoon Dorothea Brooke beschrijft, bevalt me wel. Eliot (pseudoniem van Mary Ann Evans: het soort boeken dat zij schreef werd niet geacht een vrouwelijke auteur te hebben) is ironisch, maar niet cynisch.
Over de oom van Dorothea lees ik: ‘De conclusies van mijnheer Brooke waren even moeilijk te voorspellen als het weer: men kon uitsluitend met zekerheid zeggen dat hij met de meest welwillende bedoelingen zou handelen en dat hij daar zo weinig mogelijk geld bij zou uitgeven.’ Want, schrijft Eliot verder, ‘zelfs in een binnenste als een vormeloze brij bevinden zich altijd nog een paar harde kernen der gewoonte’.
De man aan wie de vurig puriteinse Dorothea zich wil toevertrouwen, de geleerde dominee Casaubon, stond in de streek bekend als een man van grote geleerdheid, die werkte aan een theologisch meesterwerk; ook stond hij bekend ‘als een man met geheel eigen inzichten, die duidelijker zouden worden als zijn boek uit zou komen’. Typisch negentiende-eeuwse humor misschien, maar ik krijg er niet snel genoeg van.
Tegelijk vind ik het merkwaardig dat op mijn bureau zoveel vaker Engelse dan Nederlandse romans uit de negentiende eeuw liggen. Dat is iets wat voor meer Nederlandse lezers geldt. We negeren onze eigen negentiende eeuw zonder gewetens- of gemoedsbezwaren.

Zie de Nederlandse boekhandels. Romans van Jane Austen, Charles Dickens en de zussen Brontë zijn op voorraad; aan Nederlandse zijde zal men – zich beperkend tot de negentiende eeuw - niet veel verder komen dan Multatuli, al dan niet in vereenvoudigde vorm.
Begeef ik me met Middlemarch in gezelschap, dan levert dat geen wezenlijk andere reacties op dan wanneer ik een boek van, zeg, Umberto Eco of Ian McEwan onder de arm heb. Maar lees ik een negentiende-eeuwse Nederlander, dan wek ik licht de verdenking daar een of ander ernstig doel mee te hebben: studeert hij Nederlands, moet hij tentamens afnemen, is hij wetenschapper? Je voelt je haast betrapt als je uitlegt dat je Familie en kennissen of de Schetsen uit de pastorie te Mastland leest omdat je daar plezier aan beleeft.
Een jaar of tien geleden verschenen de Camera obscura en De roos van Dekama in de Deltareeks. De reeks is ter ziele en een groot deel van de boeken ligt in de ramsj. Die uitgaven bestendigden het probleem dan ook eerder dan er een oplossing voor te bieden: ze waren te degelijk, te statig, te zwaar, te verantwoord. Als deze titels beschikbaar waren in een gewone uitgave, zouden Hildebrand en Van Lennep in de boekhandel weer met Van der Heijden en De Loo kunnen gaan concurreren.

Na Middlemarch moet ik maar weer eens een paar romans van Bosboom-Toussaint gaan lezen. Wie zegt u? Anna Louisa Geertruida Bosboom-Toussaint (1812-1886), een van de beste Nederlandse schrijvers uit de negentiende eeuw. Haar verzameld werk omvat 25 delen. Ik heb ze in de kast staan – maar er schandalig weinig van gelezen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten