Column, gepubliceerd in de bijlage 'Gulliver' van het Nederlands Dagblad, 11 maart 2011
Het is weer Aswoensdag geweest, de veertigdagentijd is begonnen. Vroeger, ik had nog nooit van veertigdagentijd of Aswoensdag gehoord, verscheen in deze weken de bundel Passie en Paschen van Jan Zwart op de ouderlijke orgellessenaar. Het was lijdenstijd.
Ook nu kom ik het woord passie tegen, en wel op onze pakken Boerenlandyoghurt. Daarop prijkt al enige tijd een in blauw overall gehulde boer. Onder het kopje ‘De passie van Jan Jaap Jantjes’ hangt Campina reclame aan hem op.
Iedereen lijkt momenteel met passie bezig. Zoek maar eens met Google op ‘passie voor’. De een heeft een passie voor nagels, een ander voor merkontwikkeling, een derde voor licht en privacy. De mooiste treffer is een personeelsadvertentie waarin een ‘ervaren calculator met een passie voor beton’ gevraagd wordt. Klik je op de advertentie, dan blijkt wat er van de nieuwe werknemer wordt verwacht: ‘Je denkt voornamelijk in systemen, processen en regelkringen.’ Zonder passie zal dat inderdaad moeilijk worden.
Ook serieuze en hoogopgeleide mensen bezondigen zich eraan. In deze krant mochten enkele studenten onlangs vertellen waarom ze aan hun opleiding in de zorg waren begonnen. U raadt het al: uit passie.
Kennelijk willen we graag de indruk wekken dat al onze activiteiten voortkomen uit een onstuitbare aandrang. Men stelle zich de manicure voor die de drieënvijftigste nagel van die dag onder handen neemt, de calculator die met zijn spreadsheets aan de slag is, de student die zich op zijn hertentamen voorbereidt: ze zijn aan het werk in een staat van aan uitzinnigheid grenzende gedrevenheid.
Je mag vakkundig zijn, van je werk houden, nauwkeurig en plichtsgetrouw zijn – dat betekent niets. Er is maar een ding onmisbaar: opgeklopte emotie.
Eertijds werd passie verbonden aan het dichterschap, zie de befaamde inleiding van Willem Kloos op de Gedichten van Jacques Perk (1882). Kloos stelt de dichter voor als iemand die schrijft uit ‘machtige passies’, waaraan het burgers en routinepoëten ontbreekt. Het dichterschap krijgt bij Kloos zelfs masochistische trekken: de poëzie verkeert volgens hem ‘de diepste smart in den wellust van den pijn’. Ja, ze drukt de dichter ‘tot bloedens toe’ de doornen in het voorhoofd, ‘opdat er de eenige kroon der onsterfelijkheid uit ontbloeie’.
Blasfemisch misschien, maar wel consequent. Passie betekent natuurlijk sterke emotie, maar het heeft (etymologisch vanuit het Grieks en Latijn goed verklaarbaar) ook altijd verwezen naar smart en lijden. In een gekerstende taal werd dat het lijden van Christus en in zijn voetspoor ook het lijden van de martelaren. Bij Kloos klinken, als ik me niet vergis, beide betekenissen door.
Misschien is het een goed idee om passie alleen nog te gebruiken als het over Christus’ lijden gaat (we luisteren naar de Mattheüspassie), of als het over een werkelijk uitzonderlijke toewijding gaat - een toewijding zo groot dat ze het ook bij tegenslag, moeite en verdriet uithoudt.
Het is echter te vrezen dat de woordenklopperij blijvende schade heeft aangericht. Dan is het beter om een algeheel moratorium op passie in te stellen. Slechts voor Zwart, Bach en andere componisten maken we een uitzondering.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten