vrijdag 25 maart 2011

De Matteüs en de vorsers

Column, gepubliceerd in de bijlage 'Gulliver' van het Nederlands Dagblad, 25 maart 2011

Wat een ijver hebben Bach-exegeten al aan de dag gelegd. Alleen al over de Matteüspassie zijn boekdelen volgeschreven. Elke noot, elke harmonische wending moet inmiddels wel zes keer van commentaar zijn voorzien. We weten het: de Matteüspassie zit tjokvol betekenis. Bach heeft alle muzikale middelen benut om het lijdensverhaal voor de luisteraar aanwezig te stellen. Muziekwetenschappers hebben er hun handen vol aan om al die verwijzingen op te sporen en te interpreteren.

Soms ontdekt iemand iets dat door geen enkele luisteraar waargenomen kan worden. Neem, in de Matteüs, het recitatief na Jezus’ verscheiden. Het voorhangsel scheurt, de aarde beeft, de rotsen splijten. Bach maakt er een haast regeriaanse klankschildering van. De partij van de evangelist stuitert bijna twee octaven naar beneden, in de herhaalde tweeëndertigste noten in de begeleiding siddert de aarde.
Wat zeggen de Bachvorsers over deze passage? Bij Nikolaus Harnoncourt lees ik dat Bach in de begeleiding respectievelijk 18, 68 en 104 noten laat klinken. Daarmee zou hij verwijzen naar de psalmen 18, 68 en 104, waarin het over aardbevingen gaat. Bach zou zo het feit van de aardbeving bij Jezus’ dood willen onderstrepen.

Eerlijk gezegd vind ik het niet eenvoudig om in de partituur deze 18, 68 en 104 noten na te tellen, maar laten we er van uitgaan dat Harnoncourts bewering klopt. Dan blijft het nog steeds zo dat geen mens hoort dat er in deze woeste passage 18, 68 en 104 noten worden gebruikt. Zonder paranormale gaven of technische apparatuur is dat eenvoudig onmogelijk.

Maar als het niet is te horen, waarom verwerkte Bach dan zulke verborgen verwijzingen in de Matteüs?

Ik denk dat er twee antwoorden zijn. Het eerste antwoord is dat Bach er simpelweg plezier in had om zoveel mogelijk betekenisvolle elementen in de partituur te verwerken. Of iemand die verwijzing naar de psalmen nu waarnam of niet, dat scheelde hem niet zo veel. Een vakman beleeft genoegen aan het klaren van een moeilijke klus, niet om het applaus van het publiek, maar om het werk zelf.
Bovendien had muziek in de tijd tot en met Bach nadrukkelijk een cognitief element. Ze was een wetenschap, iets onpersoonlijks en objectiefs, afspiegeling van de kosmische orde. Uit de renaissance zijn zelfs stukken overgeleverd die waarschijnlijk nooit bedoeld zijn om uitgevoerd te worden. Misschien zijn Bachs cryptische verwijzingen naar de aardbevingspsalmen ook zoiets: niet zozeer bedoeld om gehoord te worden, het is genoeg dat ze er zijn - en wie weet, kan Bach hebben gedacht, komt er ooit eens een vorser à la Harnoncourt die ze ontdekt.

Voor ons, eenvoudige luisteraars, heeft dat iets geruststellends: we hoeven niet wanhopig te proberen om met de hoofdtelefoon op al die tweeëndertigste noten te gaan tellen. Het is met de Matteüspassie als met de kosmos zelf: hoeveel schoonheid we ook waarnemen, we weten dat er altijd meer is. Maar dat is er ook zonder dat we er ons bewust van zijn en ook dan is het goed. Wie de Matteüspassie beluistert, mag zich concentreren op het verhaal waar het om gaat.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten