Mijn RD-column van 17 juni 2017
We zaten in een tuin, beschaduwd door een flink opgeschoten
wilg, en het gesprek ging over geloof. Geloof is wat een schrijver van ons
vraagt wanneer we een roman of gedicht lezen - maar is dat net zoiets als het
geloof dat we in de kerk belijden?
We kwamen daarop door De
vlek (2011) van Willem Jan Otten, een vertelling in dichtvorm over Abel
Kans. Bij Abel is een grote vlek op de longen ontdekt. Later blijkt echter dat
er foto’s zijn verwisseld: de vlek is van iemand anders, van de priester
Josefsson.
Josefsson (de naam is een opzichtige hint) neemt als het
ware de vlek over van Abel en is daarmee zijn plaatsvervanger: Ottens
vertelling gaat over plaatsbekleding.
Tot zover is het verhaal voorstelbaar. Vreemd wordt het
echter als beide personages overlijden. Abel sterft namelijk de serene dood van
Josefsson; de priester komt op de manier van Abel, schreeuwend en tierend, aan
zijn einde – en daarbij spreekt hij ook nog Abels platte Amsterdams, terwijl Josefsson
voorheen een exotisch soort Nederlands sprak.
We constateerden dat Otten hier alle grenzen van de waarschijnlijkheid
overschrijdt. Het kan gebeuren dat er foto’s worden verwisseld en het kan
gebeuren dat mensen door een ziekte veranderen, maar dat de ene mens in een
behoorlijk letterlijke zin van het woord iemand anders wordt? En dat die andere
mens dan die ene wordt?
Toen viel dus het woord geloof. Wat een schrijver van ons
vraagt is geloof, zei iemand. En zo begrepen we in elk geval wat Otten in ‘De
vlek’ beoogt. Hij legt zijn lezers de vraag voor of ze werkelijk in
plaatsbekleding kunnen geloven, door ze nog eens te laten zien hoe vreemd,
onwaarschijnlijk en onvoorstelbaar het eigenlijk is.
Maar, zei iemand, kun je daar wel het woord ‘geloof’ voor
gebruiken? Is het geloof waarmee we een schrijver geloven als hij een verhaal
aan ons vertelt net zoiets als het geloof waarmee we het Evangelie geloven?
Hier had Augustinus ons kunnen helpen, bedacht ik achteraf.
Aan hem wordt de onderscheiding toegeschreven tussen twee soorten geloof: het
geloof als handeling (fides qua creditur)
en de geloofsinhoud (fides quae creditur).
Geloven als handeling is: ‘ik geloof hem’. De geloofsinhoud is: ‘dat is wat ik
geloof’.
Zo hadden we het dus kunnen zeggen, denkend over geloof en
plaatsbekleding in de schaduw van die wilg: verhalen verwachten van ons dat we
in staat zijn tot geloof-als-handeling; het Evangelie verwacht daarbij ook dat
we de geloofsinhoud als Waarheid aannemen. Dat is bij een verhaal net even
anders.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten