Met onderstaand stukje beëindigde ik mijn cultuurcolumn 'De kantlijn' in het Nederlands Dagblad. Alle gepubliceerde afleveringen (en één niet gepubliceerde) zijn op dit weblog na te lezen.
Dit, beste lezer, is de
laatste aflevering van ‘De kantlijn’. De bijlage die u in handen hebt wordt binnenkort
opgeschud en deze rubriek verdwijnt.
‘De kantlijn’ begon eind
2010, toen ik een reactie schreef op een artikel van Rien van den Berg. Hij
betoogde toen, als ik het me goed herinner, dat er meer straatrumoer in de
christelijke letteren moet weerklinken: schrijvende christenen zouden minder
navelstaarderig moeten worden en meer buiten de deur moeten rondkijken. Ik meende
dat er ook zoiets bestaat als het goed recht van de verbeelding. Schrijvers hoeven zich niet in te laten met de
actualiteit.
Van den Berg, grootmoedig als
altijd, vond dat mijn stukje de eerste aflevering van een rubriek moest worden.
Die ging dus ‘De kantlijn’ heten. Ik hoopte de lezer van dienst te zijn door
hem mijn notities in de marge van het culturele leven voor te leggen. Het idee
van een kantlijn waarin ik aantekeningen zat te maken vond ik erg
aantrekkelijk. Het impliceerde een zekere bescheidenheid, terwijl het me tegelijk
alle vrijheid gaf om persoonlijk te reageren, zonder me iets aan te hoeven
trekken van de communis opinio.
Wat me ruim zeventig
afleveringen later verbaast, is niet zozeer waar ik wel over geschreven heb. Ik schreef over wat me opviel (mensen
vernoemen hun kinderen niet meer), over wat me lief was (Zeeuws-Vlaanderen),
over wat me ergerde (het axioma dat je met je tijd mee moet gaan) en over wat
me aan het hart ging (de aantasting van het cultuurlandschap) – en natuurlijk
over nog veel meer. Van tijd tot tijd schreef ik over C.S. Lewis, of ik
citeerde hem: omdat ik veel van hem geleerd heb.
Er is echter een auteur van
wie ik misschien nog wel meer geleerd heb dan van Lewis, en dat is Josef Pieper,
Duits rooms-katholiek filosoof, 1904 - 1997. Wie Pieper zegt, zegt Thomas van
Aquino; de blauwgroene banden van Piepers Werke
bevatten werkelijk talloze verwijzingen naar het oeuvre van Thomas en in feite
is het complete werk van Pieper op te vatten als een herneming van het denken
van zijn grote voorganger. Niet alleen dat Pieper Thomas’ denken bespreekt,
samenvat en uitlegt; zijn grote kwaliteit is dat hij het belang van Thomas en
de grote, klassiek-christelijke traditie als het ware werkenderwijs laat zien.
Waarom heb ik vrijwel nooit
naar Pieper verwezen? Ik zou de vraag niet stellen als ik het antwoord wist. Is
het omdat Pieper bijna niet te citeren is, vanwege zijn eigenzinnige stijl? Is
hij te abstract voor een krantenstukje? Of is het dit: dat het werk van Pieper
mijn blik gevormd heeft, dat het niet zozeer is waarnaar ik kijk, maar meer waarmee ik kijk? Wie om zich heen wil zien, moet een
stukje vaste grond onder zijn voeten hebben. Pieper zorgde ervoor dat ik dat
vond.
Op de valreep, nu het nog
kan, wil ik mijn schatplichtigheid aan Pieper betuigen. De lezer zij verwezen
naar zijn geschriften. Er is nog veel verkrijgbaar, nieuw en antiquarisch.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten