vrijdag 25 januari 2008

Vernoemen is geen onzin

Het eind van Lukas 1 biedt een fraai inkijkje in het alledaagse leven in Israël. Als het kind van Zacharias en Elisabet geboren is, komen de verheugde buren en familieleden om het kind te besnijden, en ze noemen het Zacharias, naar de naam van zijn vader. Elisabet legt uit dat het de bedoeling is dat haar zoon een andere naam krijgt, maar ze reageren verbaasd: ‘Daar is niemand in uw maagschap die met dien naam genaamd wordt.’ De vader beslist het pleit: Johannes is zijn naam. Lukas benadrukt nog eens de uitzonderlijkheid van het gebeuren, door over de omstanders te schrijven dat ze zich allen verwonderden.

De uitzondering maakt de regel duidelijk. Er zijn uitzonderlijke kinderen en zij krijgen een uitzonderlijke naam. Maar de gewone gang van zaken is dat een kind de naam van zijn vader krijgt, of van iemand anders uit de familie.

Die gewone gang van zaken is nog terug te zien in verschillende Nederlandse streken. Meestal staan die bekend staan als enclaves van behoudzucht, gebieden ingesloten door vreemd grondgebied, Staphorst en Urk bijvoorbeeld. Terwijl elders in Nederland de moderniteit haar zegeningen rondstrooide, hield men daar moedig stand. Het is de vraag in hoeverre dat ook nu nog gebeurt, maar op één terrein is het ongetwijfeld juist. In de naamgeving van kinderen wordt de traditie hoog gehouden, in elk geval tot voor kort. Sommige kinderen hebben namen die het vermoeden wekken oeroud te zijn. Veelal heeft iemand de naam geërfd, van zijn grootvader of haar grootmoeder, of een ander familielid.

Lange tijd was het overal zo, onder alle lagen van de bevolking. Een kind kreeg de naam van zijn grootouders, of van een ander familielid uit zijn voorgeslacht. Elke familie had zijn eigen, al dan niet karakteristieke namen. Soms kon je uit iemands voornaam al enigszins vermoeden uit welke familie of uit welke streek hij afkomstig was.

Met geen traditie lijkt zo radicaal gebroken als met deze. Ouders van nu geven hun kinderen namen waarvan ze denken dat ze die mooi vinden – maar die misschien vooral in de mode zijn. De herkomst ervan is in veel gevallen onduidelijk, soms komt de naam zelfs uit de wereld van sport of amusement. (Zou ook Jaap Stam wel eens vernoemd zijn?) Er zijn ook tijden geweest dat kinderen Adolf of Anton genoemd werden. Nog weer langer geleden, vooral sinds de dertiende eeuw, verwezen de namen naar heiligen. Naamgeving kan voor een historicus uitstekend dienst doen als cultuurspiegel: op wie willen we dat onze kinderen lijken? Van wie verwachten we hun heil?

In andere gevallen is de naam helemaal uit de lucht gegrepen. Ouders in een creatieve bui hebben een naam bedacht die zó origineel is! Dat past natuurlijk bij de onpeilbare uniciteit van hun kind.

Zogeheten bijbelse namen zijn uiteraard niet uit de lucht gegrepen, maar worden gekozen op grond van hun betekenis. Waarom ouders dan juist voor die naam en niet voor een andere kiezen, blijft dikwijls onduidelijk. ‘Mooi’ of ‘aansprekend’ zal vaak het criterium zijn. Het doet oudtestamentisch aan: een bepaalde situatie roept een bepaalde naam op.

Een fenomeen dat vermakelijk zou zijn als er niet zoveel onwetendheid uit bleek, is dat van de namen waarbij gescrabbled is. De ‘doopnaam’ is Willem Cornelis, en, staat er dan blij onder, ‘we noemen hem Sem’. En jawel, het klopt: s-e-m, alle letters staan in de doopnaam! Opa heeft waarschijnlijk een ongemakkelijk gevoel, zeker wanneer hij aan zijn eigen naamgever terugdenkt. Maar dat is niet belangrijk; belangrijk is dat we met onze tijd mee moeten.

Dat naamgeving een zaak van traditie is, die verhindert dat je elke ‘roepnaam’ van elke ‘doopnaam’ zou kunnen afleiden, lijkt plotseling uit het collectieve bewustzijn verdwenen. Of anders gezegd: dat een ‘roepnaam’ niet meer is dan een roepnaam, een verkorte vorm van iemands naam om hem of haar te roepen. Wim is handiger dan Willem. Bovendien betekent Sem iets anders dan Willem of Cornelis.

Wat zou de achtergrond geweest zijn van de traditie dat kinderen vernoemd worden naar hun grootouders? In de eerste plaats vermoedelijk: het uitdrukken van continuïteit, van verbondenheid tussen de generaties. In je kinderen komen je ouders weer tot leven. Wat er dan ook mag veranderen, wat wezenlijk is blijft hetzelfde. Een kind heeft niet in de eerste plaats de roeping om zijn unieke zelf te gaan verwerkelijken, maar om de fakkel voort te dragen. Naamgeving is zo bezien veel meer dan iets bijkomstigs: het drukt uit of we erkennen dat het überhaupt de moeite waard is de fakkel voort te dragen; en daarmee onmiskenbaar iets van de eer die we ons voorgeslacht wel of niet toedragen. Misschien zou het goed zijn om het ook voor jezelf weer als een eer te gaan voelen: dat je de naam van je voorouders mag dragen.

Een ander factor is de identiteit van de enkeling en waardoor die bepaald wordt. De tegenwoordige, rare gewoonte van mensen om zichzelf alleen met de voornaam voor te stellen (,,Hoi, ik ben Koos!’’), moet hier iets mee te maken hebben. Het dragen van een familienaam drukt al uit dat je geen eenling bent, omringd door andere eenlingen, maar dat wie je bent, bepaald wordt door iets wat groter is dan jezelf. Door het vernoemen wordt dat besef alleen maar sterker. Wie naar haar grootmoeder genoemd is, zal zich spiegelen aan haar en is daarmee de drager van iets bovenpersoonlijks. De namen echoën de eeuwen door, zijn een kleine overwinning op de tijd.

Op een andere manier gebeurde hetzelfde toen iemands naam afhankelijk was van de dag waarop hij was geboren. Luther heette niet zomaar Maarten; hij heette zo omdat zijn dagheilige zo heette. In geen geval was je naam uitdrukking van wie je zelf was, of dacht te zijn. Tenzij je ‘de Doper’ zou gaan worden. In de tijd dat de Germaanse namen vervangen werden door heiligennamen, speelde overigens niet alleen devotie een rol. Het was ook een kwestie van status. Weldra nam het vernoemen weer de overhand, net als in de periode van de Germaanse namen.

Hoe is deze omslag, deze breuk met de traditie te verklaren? Het is een symptoom van een veel grotere en verder reikende breuk met de traditie en het verleden. Zelfs bij het geven van bijbelse namen is dat het geval; wel zijn ze gemotiveerd vanuit de betekenis van een naam of het voorbeeld van een bijbelse figuur – maar het valt moeilijk te ontkennen dat daarbij een grote sprong over het voorgeslacht heen genomen wordt. De breuk is er ook dan dus wel degelijk.

Individualiteit gaat boven alles. Ooit was dat een idee van een progressieve elite, nu van jan en alleman. Het staan in een familietraditie lijkt eerder een keuze van de enkeling dan dat het werkelijk zijn identiteit bepaalt. Je zou kunnen zeggen dat de alomtegenwoordige beslommeringen rond ‘identiteit’, ‘missie’ en wat dies meer zij vooral duidelijk maken dat we niet meer weten wie we zijn, of zelfs dat we niet meer zijn wie we zijn. We zijn vervreemd, onthecht, ontworteld.

In feite is hier sprake van een vulgarisering van het romantische idee van de uniciteit van het individu, en zijn verplichting tot authenticiteit. Dat idee was het bezit van wereldvreemde kunstenaars en andere dromers – totdat het in de jaren ’60 gemeengoed werd, en plotseling iedereen ging beseffen dat hij ‘authentiek’ moest zijn, en zijn eigen uniciteit verwerkelijken en waarborgen. Hoe juist of onjuist dat idee ook is, juist je naam geef je niet aan jezelf, en daarom is een naam zeker geen geschikt middel om aan deze ideeën uiting te geven.

Dat de wereld opengebroken is, zal zeker ook van invloed zijn. Technische ontwikkelingen hebben het mogelijk gemaakt dat we niet, of niet alleen, meer binnen natuurlijke verbanden van familie, dorp of streek leven. ‘Netwerken’ zijn ervoor in de plaats gekomen – we scheppen zelf ons milieu. Ook de namen komen van ver, ook de namen kiezen we zelf.

De Canadese filosoof Charles Taylor, van wie onlangs het monumentale Bronnen van het zelf is vertaald, heeft erop gewezen dat het niet alleen voor de gemeenschap, maar ook voor het individu nadelig is wanneer individuele levens niet meer ingebed zijn in gemeenschappelijke kaders. De teloorgang van de tradities op het gebied van naamgeving is een symptoom van het wegvallen van die kaders. Andersom geldt dat juist zoiets eenvoudigs als vernoemen een dergelijk kader – dat van de familie, van het voorgeslacht – benadrukt en daarmee ook in stand houdt. Het is daarom goed dat deze traditie voortgezet wordt. Zelfs het geven van bijbelse namen geeft in de huidige culturele constellatie een verkeerd signaal. Zulke grote sprongen hoeven we niet te maken.

Families, volkeren, kerken: het zijn geen optelsommen van unieke enkelingen die de architect zijn van hun eigen bestaan. We mogen met trots de naam van iemand anders dragen. Niets is natuurlijker dan de verwondering van de buren en familieleden van Zacharias en Elisabet.


(Gepubliceerd in de bijlage ‘Het Katern’ van het Nederlands Dagblad, 25 januari 2008)







 




Geen opmerkingen:

Een reactie posten