Column voor het Reformatorisch Dagblad (9 november 2013)
Een beetje mythologie helpt soms om de wereld te begrijpen.
Neem het verhaal over Midas, de mythische koning over wie Ovidius vertelt. Hij
wenst dat alles wat hij aanraakt in goud zal veranderen. Zulks geschiedt. Midas
is de koning te rijk, ‘verheugd om eigen nadeel’ zoals Ovidius schrijft. Pas
wanneer hij merkt dat ook zijn brood, zijn vlees en zijn wijn in goud
veranderen, komt Midas tot inzicht. ‘Even rijk als arm wil hij geen nieuwe
rijkdom meer.’ (De lezer van De reis van
het drakenschip van C.S. Lewis zal zich een toespeling op het verhaal over
Midas herinneren: de episode op Doodswatereiland.) Met ‘geld maakt niet
gelukkig’ is de strekking van het verhaal natuurlijk niet adequaat weergegeven.
Het punt is veeleer dat onze begeerte de wereld onherstelbaar verbetert.
Ik kwam de verwijzing naar Midas tegen in de inleiding van
C.S. Lewis’ lijvige bijdrage aan de Oxford
History of English Literature (1954).
Lewis schrijft daar over de opkomst van de moderne natuurwetenschap in de
zestiende eeuw. Met de nieuwe astronomie kwam er volgens Lewis een nieuwe opvatting
van de werkelijkheid in zwang. De moderne wetenschappelijke methode leidde tot
grootse ontdekkingen, maar vervreemdde de mens van de wereld om hem heen. Door
het gebruik van de wiskunde gaf de wetenschap ons de werkelijkheid in handen – maar
slechts nadat ze die terdege had ontzield. ‘Met zijn nieuwe macht werd de mens
rijk als Midas, maar alles wat hij aanraakte was dood en koud geworden.’ Ik
moet wel eens aan Midas denken als ik op het Nederlandse platteland rondkijk: het
is productief tot en met, maar zo steriel als een ziekenhuislaboratorium.
Met de de opkomst van de nieuwe wetenschap verdween wat
Lewis noemt ‘the mythical imagination’. Het oude universum was, zegt Lewis, geen
machine maar ‘a festival’, waarin de sterren dansten. Voor ons zou zoiets
hoogstens een vergelijking kunnen zijn, waarbij we ons er steeds van bewust zijn
dat we alleen maar een kunstgreep uithalen – het is immers iets doods (menen
we) dat we voor de aardigheid met iets levends vergelijken. Door de romantici,
die zwolgen in natuurlyriek, werd de kloof tussen onszelf en de ‘dode’
buitenwereld pijnlijk gevoeld, en meer recent ook door bomenfluisteraars en
andere lieden die zich hun heil zoeken in halfocculte meligheid.
Koning Midas stapte ten einde raad op de god Bacchus af en
die schreef hem genadiglijk voor om zich te wassen in de bron van de rivier de
Pactolus. De betovering was verbroken. Midas kon zich weer tegoed doen aan
brood en vlees en wijn. Is er iemand die ons
de weg naar de Pactolus kan wijzen?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten